woensdag, november 16, 2005

GESLAAGD COLLOQUIUM DELTA-STICHTING i.s.m. Werkgroep IDENTITEIT 11 NOVEMBER 2005




Met ruim 150 bezoekers over de hele dag uit Vlaanderen en Nederland, een internationaal gezelschap aan sprekers, sterke voordrachten en veel vragen aan de sprekers mogen we spreken van weer een geslaagd Colloquium van Delta-Stichting en de Werkgroep Identiteit.

De dag en de voordrachten stonden in het teken van ‘Welk Europa morgen ?’ Waarbij oud-hoogleraar (universiteit Lyon lll) Pierre Vial opende met een uiteenzetting in het Frans over de 'Europese Rijksgedachte'. Gezien de grote geschiedkundige inhoud zullen we hier op de TeKoS-weblog een tekst plaatsen met een overzicht van de visies van Luc Pauwels, Alain de Benoist en Bernard Willms over de actualiteit van de Rijksgedachte.

Robert Spieler , voorzitter van ‘Alsace d’Abord’, de regionalistische partij van de Elzas, sprak in het Frans over ‘De plaats van kleine volkeren en minderheden in een verenigd Europa’. Guido Naets (werkzaam geweest bij het Europees Parlement) vervolgde met een levendig betoog over 'Europa na twee mislukte referenda' dat menige handen op elkaar wist te krijgen.

In de middagpauze werd er de mogelijkheid gegeven om gezamenlijk met de sprekers te gaan eten in de buurt en de blijvers konden rekenen op goed verzorgde belegde broodjes. Van beide werd dankbaar gebruikt gemaakt en maakte tegelijkertijd dankbaar gebruik van de mogelijkheden om gesprekken aan te knopen met de sprekers.

De komst van Alexander Dugin had bij de organisatie voor de nodige spanning gezorgd in de aanloop naar het Colloquium. De afgifte van de juiste visa twee dagen voorafgaande aan het Colloquium en het bericht over vlucht en aankomsttijd op Schiphol zorgde voor een stuk opluchting na de nodige inspanning om de druk bezette adviseur van President Putin, schrijver, filosoof, organisator en TV-maker uiteindelijk op de juiste datum naar Antwerpen te krijgen. Zijn toezegging voor Delta-Stichting en de Werkgroep Identiteit zorgde gelijk voor een hoop activiteit in Europa. Dugin zou vervolgens op zaterdag richting Brussel reizen voor een bijeenkomst van een samenwerkingsverband van diverse organisaties. In Parijs had Dugin nog een afspraak met Alain de Benoist, spreekbuis van Frans Nieuw Rechts, GRECE. En ongetwijfeld zullen we nog berichten krijgen over wie hij nog meer heeft mogen ontmoeten.

De knap opgebouwde en interessante uiteenzetting van Dugin over ‘de Euraziatische visie’ wist het publiek zeer te boeien. De invloed van De Benoist op de manier van spreken en opbouw van het betoog van Dugin was opmerkelijk. De voordracht zorgde voor de nodige vragen en opmerkingen en voordat deze behandeld werden gaf Pierre Vial de ‘Eurosiberische visie’ weer als aanpassing en/of aanvulling op Dugin’s visie. Na Pierre Vial’s uiteenzetting werden alle vragen behandeld die de nodige tijd in beslag namen. Om geïnteresseerden een beter idee over Alexander Dugin en zijn visie te geven zal er deze week een kort vraaggesprek met Dugin worden geplaatst op het net.

De lange dag werd afgesloten door een gedwongen korte afsluiting van Marcel Rüter, redacteur TeKoS en een dankwoord aan alle sprekers door de voorzitter van het Colloquium, Jan van Malderen en een geschenk voor alle sprekers en vertalers van deze geslaagde dag.

Vanuit Delta-Stichting en de Werkgroep Identiteit bedanken awe vanaf hier ook iedereen die de moeite heeft genomen om naar Elzenveld te Antwerpen te komen.


SPECIAAL NAAR AANLEIDING VAN DIT COLLOQUIUM ZULLEN WE HIER TEKSTEN PLAATSEN OVER DE ACTUALITEIT VAN DE RIJKSGEDACHTE EN LATER DEZE WEEK EEN KORT VRAAGGESPREK MET ALEXANDER DUGIN.

--------------------

De actualiteit van de Rijksgedachte: Luc Pauwels, Alain de Benoist en Bernard Willms - door Peter LOGGHE


Waarom nu, in de 21ste eeuw, een reflectie op de Rijksgedachte? Getuigt het niet van een gevaarlijke dagdromerij om openlijk de rijksgedachte te belijden, in een tijd van het “sterker” worden – of wat daar moet voor doorgaan – van de Europese Unie? Wat goeds kan uit een renaissance van de Rijksgedachte komen?

Feit is vooreerst, liet Alain de Benoist op het colloquium van GRECE in 1991 in Parijs verstaan, dat de Rijksgedachte er steeds in geslaagd is mensen te mobiliseren. We merken het bijvoorbeeld op – op een onderdrukte manier weliswaar – in het Europadebat. Feit is ook, meent onze Franse vriend, dat de natiestaat momenteel aan contestatie onderhevig is, een dubbele aanval eigenlijk op de natiestaat:

- contestatie van onderuit, vanuit de nieuwe sociale bewegingen, vanuit het regionalisme, nieuw gevormde identiteiten
- en contestatie van bovenaf, fenomenen die zich niet storen aan de nationale grenzen, de vrije mondiale markt, de Europese regelgeving, allerlei grootruimtelijke fenomenen als migraties, de Europese bureaucratie, nieuwe geopolitieke strategieën, etc.

Waarom zich dus niet bezinnen op de Rijksgedachte en of die geen alternatief voor Europa en voor het louter-economisch-verenigen van Europese staten kan betekenen. De natiestaten worden bedreigd, zij moeten zichzelf overstijgen, willen ze niet definitief eindigen als dominions van hun tutèle. En hoe kunnen ze dit ondergangsscenario ontlopen, als ze zich niet verenigen in verscheidenheid, én in een nieuw geheel? Europa, omwille van zijn verscheidenheid, kan zich maar verenigen volgens een federaal model, op voorwaarde dan dat dit federaal model drager is van een idee, een project, d.w.z. in laatste instantie een imperiaal model is (1).

In het door de ondertussen overleden professor Helllmut Diwald uitgebrachte Handbuch zur Deutschen Nation (2) werkte Alain de Benoist in het 4e deel nog verdere stapstenen aan in het herontdekken van de rijksgedachte, model voor de toekomstige structuur van Europa. Hij merkt vooreerst op dat de politieke geschiedenis van Europa toont zich op ons continent twee modellen van politieke eenheid ontwikkelden, en dat die vaak tegen elkaar aan botsten:

- de natiestaat, dat zich vanuit het koninkrijk ontwikkelde
- en het rijk

Hij werkt vervolgens de verschillen uit en laat uiteindelijk ook verstaan waarom een vernieuwing van de rijksgedachte voor Europa van beslissend belang kan zijn.
Vooreerst dit: natiestaat en rijk zijn géén regeringsvorm als monarchie of republiek, maar wel een vorm van politieke eenheid. Waarin onderscheidt het rijk zich van de natiestaat? Het rijk is in de eerste plaats niet verbonden aan een bepaald territorium, maar wel aan een idee of een principe. “Het wezenlijke ligt hierin dat de keizer zijn macht uit de omstandigheid haalt dat hij iets belichaamt, wat het naakte bezit ver overstijgt” (3). Het rijk “mag niet met koninkrijken of naties worden verwisseld, omdat het iets kwalitatief anders, oorspronkelijk en hoger is dan het andere”, schreef Evola de Benoist voor.
Als dit centrale principe zwakker straalt (zoals dat gebeurde tijdens de investituursstrijd, de strijd tussen twee dignitates, het ene imperium, het andere sacerdotium) en zijn centrale rol verliest, dan beperkt het rijk zich ook meer tot zijn territoriale bepaling.

Verder onderscheiden rijk en natie zich van elkaar in de verschillende opvatting van politieke eenheid: de eenheid van het rijk is geen mechanische, maar een gegroeide, organische, die de afzonderlijke staten overstijgt. Terwijl de natie zijn eigen cultuur heeft en verder onderhoudt, en zich hierop baseert om zich verder te ontwikkelen, sluit het rijk verschillende culturen in. De essentie van het rijk is veelheid in verbondenheid, eenheid in verscheidenheid te garanderen. Het rijk wil volkeren en etnieën op een hoger vlak verenigen, zonder hun culturele eigenheid af te schaffen (4) of opnieuw met de woorden van de Italiaan Julius Evola: het rijk is een “bovennationale constructie, die eenheid brengt zonder de etnische of culturele verscheidenheid te vernietigen of te nivelleren, die het in zich vertegenwoordigd ziet”. Men is Romeins staatsburger zonder zijn volkslidmaatschap te verliezen. Daarentegen kent het nationale koninkrijk een tendens tot centraliseren en homogeniseren. Daarmee samenhangend zie je een nationale economische markt ontstaan (vanaf de 15e eeuw), die erop gericht is de belastingen te maximaliseren. Of om Tönnies te parafraseren: de moderne natie ontstaat met de geboorte van een nieuwe maatschappij op de ruïnes van de oude gemeenschappen. Lid van het rijk is men meer indirect, door allerlei tussenstructuren, maar de natie behoort men direct oe, zonder bemiddeling van plaatselijke lidmaatschappen, standen of groeperingen. De staat is m.a.w. het product van een zeer monolitische maatschappij, dé maatschappij van het civielrechtelijk als gelijk erkende individu. De natie is het type van de globale maatschappij (Louis Dumont wordt hier door Alain de Benoist aangehaald, die de heerschappij van het individualisme als waarde positief waardeert. Dit individualisme staat in volledige tegenstelling tegenover het holisme van de imperiale opbouw, waar de enkeling niet wordt afgesneden van zijn natuurlijke leef- en ervaringskringen).

Het rijk is dus wel universeel in zijn principe en bepaling, maar niet universalistisch in die betekenis dat wij aan het begrip toekennen. Zijn universaliteit heeft nooit betekend dat het ertoe bestemd is wereldwijd uit te deinen, wel dat het wil komen tot een juiste en correcte ordening van volkeren, een organisatie van volkeren, terwijl het nationalisme (uit de natie voortkomend), nogal dikwijls de vorm aannam van een wereldwijd uitgevoerd etnocentrisme. Frankrijk bvb. hield zich meer en meer voor de “universeelste van alle naties”, maar ook Duitsland was in hetzelfde bedje ziek, en zelfs België moet hier niet passen.

De omschrijving rijk of imperium heeft men later namelijk ook toegepast op ondernemingen of machten, die eigenlijk neerkwamen op een eenvoudige en loutere uitbreiding van de macht van één bepaalde staat. Deze moderne “grootmachten” zijn geen rijk in de eigenlijke zin (5), maar eerder naties die door militaire, politieke, economische of andere verovering erop uit zijn, zich te ontwikkelen ver buiten hun eigenlijke grenzen. Het Russische “rijk” was zoals bekend zeer universalistisch: ze bereikte een politiek-economische eenheid alleen en vooral door de enorme inperking van de culturele rechten van de verschillende volksgroepen.

Voor Carl Schmitt, schrijft de Benoist, is het rijksbegrip de centrale voorstelling in zijn nieuwe politieke volkerenrechtsordening, dat eng met het begrip “grootruimte” is verbonden.

Kunnen wij de natiestaat overstijgen? Velen meenden van niet, auteurs van links en auteurs van rechts, zoals een Charles Maurras bvb. Volgens deze auteurs was de natie de grootste gemeenschapskring die er bestond, die ook in de ganse wereld betekenis heeft en volstandig aanwezig is.
Wat de actuele wereld nu in beweging zet, gebeurt vooral op het niveau van de natiestaat. Talrijke inbreuken zijn vast te stellen in het werkingsveld en de beslissingssfeer van deze natiestaten. Alain de Benoist liet het met zoveel woorden ook horen in het colloquium waarvan hierboven sprake: de natiestaat wordt zowel van bovenaf als van onderuit in vraag gesteld en gecontesteerd.
Maar de ontwikkeling van het politiek métier tot een systeem van louter technisch managment van de machtsvelden verwerkelijkt in feit een implosie van de politiek en bevestigt dat de nationale politiek niet meer in staat is om de problemen die op haar afkomen, juist te benaderen of op te lossen. Van Daniël Bell zijn de woorden: “De nationale staten zijn te groot voor hun kleine problemen en te klein voor de grote”. Mitteleuropa als Europees kernland, met haar imperiale trekjes en haar imperiale geschiedenis, lijkt in bepaalde kringen aan een renaissance begonnen te zijn, vooral met het oog op de etnisch explosieve toestand die noch onder de Sovjet-Unie, noch onder het nieuwe westers kapitalistisch bestuur een bevredigend antwoord kreeg. De idee van het hernieuwen van het concept van dit Mitteleuropa heeft met de natiestaat niets te maken, maar alles met de rijksgedachte. Georgy Konrad ziet midden-Europa niet alleen als een middel om de tweedeling die de supermachten ons hebben opgelegd, te overwinnen, maar Mitteleuropa is tevens een geestelijke en culturele aard, een thuis.

Als Europa ooit opnieuw een rol van betekenis wil spelen, schrijft de Benoist, moet het beschikken over een beslissingseenheid. Deze politieke eenheid van Europa komt er niet middels het jacobijns, centraliserend model van de natiestaat, want het gevaar is dan reëel dat de culturele rijkdom en verscheidenheid wordt vernietigd. Eigenlijk kan Europa alleen tot stand komen via het model van een federatie, een federatie die een idee draagt, de idee van het imperiaal model. Onze wortels zijn zeer belangrijk: de taal, de cultuur, onze eigenheid, maar elke zaak moet op het geëigende vlak worden geregeld. Het rijk is bedoeld om te federeren, laat dat het niveau zijn waarop het bekeken wordt.


Professor Bernard Willms omschrijft zijn verlangen naar een hernieuwing van rijksgedachte als volgt: “Als het oorlogje voeren als middel van inter-Europese politiek definitief gestopt is, dan kunnen en moeten reële belangen genoemd worden en aan de diplomatie worden overgelaten: die zal op basis van het volkerenrechtelijke principe van zelfbestuur daartoe leiden dat elk soeverein volk in het Europees concert zo groot zal zijn als het werkelijk is.” (6). Ook Willms meent dat de natiestaten, die zich in de 19e eeuw ongemeen negatief tegenover elkaar opstelden, en minstens voor een deel van de oorzaak van minstens twee wereldoorlogen kunnen tellen, in de verhouding tot elkaar volledig moeten omdenken en dat dit “omschakelen” ook zal moeten gebeuren op het vlak van de soevereiniteit, etc. We moeten duidelijk maken dat het dat is wat Europa nodig heeft: een grootruimtelijke ordening, die elk volk en elke natie zichzelf laat zijn, en die de samengevoegde eenheden de mogelijkheid biedt om weerstand te bieden tegen de centraliserende, gelijkschakelende krachten van de pure marktberekening en de bureaucratie van de eenheid.



Luc Pauwels, stichter van dit blad en eveneens spreker op het colloquium van GRECE in 1991, verwoordde de volgende 8 thesen over het rijk in het kader van een herbeleven van de Rijksgedachte:

1. De politieke, spirituele, culturele en economische macht mag niet worden opgedeeld.
2. De noodzaak van een Europese continuïteit, die de naties overstijgt en die alle veranderingen van interne grenzen, dynastieën, en economische systemen autonomiseert, zoals ook het gebruik van talen. De eenheid en de historische eenmaking mag hierdoor echter niet worden vertraagd of in gevaar worden gebracht.
3. Het rijk is gebouwd op onderling afhankelijke staten en volkeren, die haar samenstellende delen zijn, met een evenwicht in rechten en plichten, invloed en macht (wat ook steeds opnieuw moet worden afgewogen).
4. Het rijk is noodzakelijkerwijze een open systeem, nooit voltooid, steeds onvolmaakt, een opdracht die net als haar erfenis steeds moet worden gezet.
5. Het rijk is nooit in tegenstelling met de natie – in de etymologische zin begrepen als plaats van geboren zijn (nasci). Het is als het aanvaarden van bepaalde mechanismen: men kiest zijn ouders niet, de geboorteplaats, de moedertaal, de basisopvoeding. Het rijk, in tegenstelling tot de Jacobijnse staat, wil de ontwikkeling van de persoon in zijn ontstaansgemeenschap modelleren noch veranderen.
6. Het rijk aanvaarden, impliceert de idee links laten liggen van het systematisch samenvallen van nationale eenheid, territoriale eenheid en politieke eenheid.
7. Het rijk is niet synoniem van imperialisme, verovering of agressiviteit. Het rijk betekent de volledige uitoefening van de soevereiniteit: zonder agressie te beoefenen kan dit zelfs betekenen dat men zich niet in onberedeneerde avonturen stort.
8. Het rijk is tenslotte het antwoord om de ideologische impasses van moderne tijd, en is tezelfdertijd het alternatief op de dwalingen van de huidige tijd. Het rijk is tezelfdertijd dé Europese idee, postmodern en traditioneel, de idee van de organische eenheid (7).


Walther Heinrich en het gedroomde rijk

In L’empire intérieur, Fata Morgana uit Alain de Benoist zijn verwondering over het feit dat de rijksgedachte nog steeds mensen weet te mobiliseren, dat de gedachte aan een Europese bovennationale ordening geesten weet te bewegen: “Waartoe dient vandaag nog een reflectie over de rijksgedachte, en getuigt het niet eerder van een zuiver dagdromen om wensen te uiten over de hergeboorte van deze imperiale constructie? Nochtans, het kan toch geen toeval zijn dat het model van het Romeinse Rijk bvb. nog steeds mensen inspireert die het overstijgen van de natiestaat nastreven? En vindt men niet steeds, in alle debatten die over Europa gaan, de rijksgedachte in de één of andere vorm terug?” (8)
Men kan nog een stuk verder gaan, en zich afvragen of het Westen werkelijk een idee is die inhoud heeft, of nog inhoud heeft? Men heeft het voortdurend over “het Westen”, de oorlog van het terrorisme tegen “het Westen”, maar wat is dat, “het Westen”?
Zit er een idee achter “het Westen”? Voor de traditionalistische filosoof, Walther Heinrich, leerling van de Oostenrijkse professor Othmar Spann, bestaat er tussen de westerse en/of Europese landen wel een defensiesysteem, een economische organisatie en tussenstaats discussieplatform. Er bestaat dus een formeel en naar buiten gericht karakter, maar er mankeert haar – “het Westen” dus – vooral een idee, een concept met inhoud. Als men het over orde en vrijheid heeft, vertelt men er nooit bij waartoe deze orde en vrijheid moeten leiden. En als men het over de waarde van de mens heeft: over welke extramateriële waarden heeft men het dan? Of gaat het alleen over het materiële karkas van de mens?
Europa, zo de Oostenrijkse auteur Heinrich, Europa kan zijn historische idee – want Europa heeft tenminste een geschiedenis lang genoeg om te reflecteren over concepten, ideeën – maar terugvinden als deze idee in de verschillende staten van de Europese Unie ontwaakt en hen verenigt in de idee. Europa zelf ligt aan de basis van de wereld zoals hij er vandaag voorstaat: een kapitalistische wereld, met bijna overal een Amerikaanse (of moeten wij zeggen “westerse”) levenswijze, globalisering gekoppeld aan winstmaximalisatie. Europa is ziek aan datgene wat het zelf naar de rest van de wereld heeft geëxporteerd, en daar moet het dus zelf ook weer uit geraken, of eraan ten onder gaan.

Wanneer is het breekpunt er? Walther Heinrich probeert ons in Hat der Westen eine Idee? op weg te helpen. Volgens hem beantwoordde Europa aan een organische idee, de orde van een beschaving die gedifferentieerd en gehiërarchiseerd was opgebouwd, waarin het individu op een directe en levendige manier in paste en waarin het geheel ook heel wat transcendente en spirituele referenties bood, dankzij de positieve structuur van een grote traditie. Volgens Heinrich was het breekpunt daar te zoeken, wanneer de hiërarchische orde in crisis geraakt en het naakte individu dat zich dus losgemaakt heeft van de banden met andere gehelen, meer en meer op het eerste plan geraakt. Het individualisme dat tezelfdertijd ook zijn tegengestelde pool opriep, de moderne staat, die slechts een amorfe, anonieme massa kent van burgers en dat het controleert dankzij een centraliserend systeem. En de notie van nationale soevereiniteit is voor de filosoof op het internationale vlak het exacte spiegelbeeld van het individualistisch principe binnen de staat: elke superieure notie die een hogere, diepere organische eenheid van volkeren binnen Europa kan laten ontstaan, wordt onderuit gehaald. Dit individualisme deed zgn. sociale concepten ontstaan, in verschillende, vaak tegengestelde vormen, collectivistisch en communistisch in hun radicaalste vormen.
Walther Heinrich stelt een aantal fundamentele principes voorop om “zijn” revolutie te doen slagen:
- vooreerst een niet-individualistische vrijheid, een die gehoorzaamt aan een innerlijke wet.
- Een organische idee met een grote mate van decentralisatie en autonomie voor de verschillende delen, zodat vormen van nieuwe bemiddeling worden gecreëerd en banden te benadrukken, die in moderne staten juist worden vernietigd.
- De persoonlijkheid herstellen in al zijn leidende functies, door het principe van echte autoriteit en directe verantwoordelijkheid te hernemen.
- Het elimineren van de schrik tegenover de wereld die ons omringt, een innerlijke standvastigheid aankweken.

Otto von Habsburg en het werkelijk beleefde rijk – brug tussen het oude en het nieuwe Europa

Houdt Walther Heinrich het allemaal wat wazig en wat filosofisch-drijverig, dan is de Europeaan en politicus Otto von Habsburg een stuk duidelijker en concreter. In zijn boek van 1986, Die Reichsgedanke, gaat dit lid van het Europees parlement (voor de Duitse C.S.U.) en eminent lid van een van de grote gekroonde families van Europa, dieper in op de betekenis en de rol van rijksgedachte en op de mogelijkheden voor Europa. Deze von Habsburg heeft een erfenis te torsen, want hij is de zoon van de laatste keizer van de dubbelmonarchie, Karel van Oostenrijk en keizerin Zita, en werd geboren op 20 november 1912. Maar het is niet alleen deze erfenis die hem tot een keuze dwingt voor het hernieuwen van rijksgedachte: hij hoopt er de volkeren onder het Europese dak zo ver te krijgen dat zij hun nationalistische oorlogen (zie de Eerste en Tweede Wereldoorlog) in de toekomst terzijde laten en wenst dat de beleving van de verschillende Europese en oorspronkelijke culturen op een vreedzame manier zou kunnen gebeuren. Want zoveel is duidelijk, Europa (wij hebben dan de neiging te concretiseren naar de Europese Unie) moet niet alleen een grote vrij handelszone zijn, of een internationale bureaucratie, Europa is vooral het historisch vaderland.

Von Habsburg ruimt enkele misverstanden op: Duitsland onder Bismarck, de Weimarrepubliek en zelfs het Derde Rijk waren géén rijken, maar wel nationale staten, het tegendeel van een rijk. De bedoeling van het rijk, in Europese zin, is het steeds geweest de volkeren te bundelen en militaire excessen te vermijden. En, zegt de auteur, het rijk in de ware zin van het woord “is steeds uitgegaan van een idee, drager van een idee” (9). Het eerste Europese rijk ontstond in het samengaan van de Germaanse stammen, die de loop van de geschiedenis bepaalden, en het stervende Romeinse Rijk, dat een militair verleden en een organisatorisch genie bezat, en een fenomenaal rechtswezen. De Germanen bracht hun onverwoestbare vrijheidsdrang mee dat nu nog doorwerkt als federalisme en personalisme. En de auteur helpt onmiddellijk ook een volgend misverstand uit de weg: dat het rijk alleen mogelijk zou zijn onder het christelijk geloof namelijk (dit niettegenstaande het feit dat we Otto von Habsburg als een zeer christelijk mens kennen, ook uit zijn boeken). Ook het Romeinse Rijk was een rijk, ook daar riep het woord een zekere metafysische spanning op, een christelijke invulling van de rijksgedachte kan maar is niet strikt noodzakelijk. Wel stelt von Habsburg dat het christendom het Europese rijk vergeestelijkt en gelouterd heeft.
Belangrijk, bepalend zelfs voor de toekomst en de identiteit van de Europeanen noemt von Habsburg de verdedigende oorlogen tegen de aanvallen van buiten, de reconquista in Spanje, de Turkse oorlogen in het Donaubekken: daar werd het Europees bewustzijn gevormd.

Rijk, net als Commonwealth, betekent dat naast of boven het territoriaal soevereiniteitsbegrip een staatse, maatschappelijke en geestelijke ordening bestaat, die niet op heerschappij maar op recht, niet op bevel maar op een richtende en bepalende autoriteit berust (10). De geschiedenis van de rijksgedachte, en dus tevens de geschiedenis van de rijken, moet hier niet naverteld worden, we kunnen volstaan met te verwijzen naar het artikel van Janus Meerbosch elders in dit nummer. Maar enkele stapstenen uit het werk van von Habsburg zijn zeker het vermelden waard.
Het vroege keizerdom verbond ridderlijke en geestelijke elementen. Het bewind van Otto de Grote werd gevolgd door drie eeuwen interregnum, waarom Rudolf von Habsburg tot koning van Duitsland werd gekroond. De auteur laat niet na de belangrijke rol van Karel V sterk te beklemtonen. Belangrijk vonden wij zijn vaststelling dat de belangrijkste figuren in de elite van Noord-Duitsland én Pruisen duidelijk een federalistisch getinte rijksgedachte voorstonden eerder dan de jacobijns centralistische staat van Otto von Bismarck (figuren als Konstantin Frantz en de gebroeders Gerlach).
Duitsland geraakte in de vorige eeuw enkele malen zo ernstig uit balans, zowel in de richting van grootheidswaanzin als op het vlak van zelfkritiek (géén land ter wereld slaagt hier zo wonderwel in, meent de auteur), dat het alleen in evenwicht kan worden gehouden door een bovennationale rijksconstructie, aldus de auteur.

Toch merkwaardig hoe het kan lopen in de geschiedenis: de eerste moderne politieke pogingen om Europa te verenigen, gaan juist uit van die kerngebieden die het onderwerp waren van de eerste Europese splitsing: 843, het Verdrag van Verdun en het opdelen in West- en Oost-Frankenland. Met veel bewondering kijkt Otto von Habsburg naar de Bourgondische constructie (11): men sprak er Duits, Frans en Nederlands, er was een functionerend eenheidsbestuur, die de afzonderlijke delen van het staatsgeheel hun tradities en vrijheden liet. De voorloper van het moderne Europese federalisme. Het Gulden Vlies, deze bovennationale broederschap, kwam uiteindelijk, door het huwelijk van keizer Maximiliaan met Maria van Bourgondië, in Habsburgse handen terecht. In 1683 versloeg een Europees leger voor de poorten van Wenen de Turken, een fundamentele datum waaraan de auteur graag aandacht schenkt en vooral de figuur van prins Eugène van Savoye belicht – “afkomstig uit het gedeeltelijk Bourgondisch deel van Frankrijk en Italië”. Deze veldheer groeide op in Parijs, werd barok bouwheer in Wenen, werkte als stadhouder in de Nederlanden en in Milaan, bevrijdde Hongarije van de Turken, heroverde Belgrado, was betrokken in de Spaanse erfopvolgingsstrijd en was zeer nauw bevriend met de belangrijkste Britse legeraanvoerder, Marlborough).

Uiteraard heeft Otto von Habsburg het over het Habsburgse Keizerrijk, de dubbelmonarchie, en hij stelt een bepaalde nostalgie vast in Midden-Europa (in Kroatië en meer bepaald in Istrië is die nostalgie goed meetbaar): met het einde van het Habsburgs rijk verviel ook de rechtszekerheid van weleer, aan het voorbeeldig en correct bestuur onder Franz-Joseph. Voor veel kleine volkeren in het oosten was ze een Schutzwall tegen de invallen van buitenaf (12), vooral van Russische zijde. Een volkerengevangenis, zegt u? Een kerker voor nationalisten? Von Habsburg antwoordt hierop dat de nationale staten, die door de overwinnaars in het leven werden geroepen, evenzeer kerkers voor nationalisten werden en ook – en misschien nog meer, want vanaf dan in élke staat – minderheden kenden. Het betreft de volkeren die in de verschillende Donauregio’s allerminst scherp van elkaar afgelijnd leven, eerder kriskras door elkaar. Ook nu nog blijft deze lappendeken, deze Oost-Europese coctail voor spanningen zorgen. De auteur wijst terecht op de vele sociale verwezenlijkingen, de sociale wetgeving in het Habsburgse Keizerrijk: 1887 verplichte ongevallenverzekering voor arbeiders, 1888 het verbod op kinderarbeid, 1883 de aanstelling van inspecteurs voor de controle van bedrijven, en 1917 de eerste bescherming van huurders, in het jaar dat keizer Karel aantrad.

Zalven en slaan doet de adellijke auteur tegelijkertijd in de richting van EGKS en de Europese Unie: het is strikt noodzakelijk dat Europa zich aaneensluit, maar zonder enthousiasme op te wekken, zonder een symboliek zal het niet lukken. De EU zal noodgedwongen een politieke eenheid moeten zoeken, daarom is het verkeerd de mensen alleen het beeld mee te geven van een bureaucratisch lichaam, een bureaucratisch waterhoofd. Alleen de harmonisering van technische voorschriften kan toch geen enthousiasme opwekken, een Europese symboliek zou dit wel kunnen.

De scheiding van Europa die in Jalta voltrokken werd, twee buitenlandse machten beslisten toen over het lot van het Avondland, is gelukkig overwonnen, nu wordt het groeien in twee richtingen: Europa moet dringend wortel schieten bij de Europeanen zelf en er moet een politieke wilseenheid komen – groeien in de diepte – en er moet uitgebreid worden naar het Oosten toe, groeien in de ruimte. Misschien komt er wel een Europa met twee snelheden? Niet dat Otto von Habsburg dat al voorzag in zijn boek Die Reichsidee, maar in elk geval heeft hij nooit de overtuiging losgelaten dat de Europese eenheid er kwam, hoe dan ook.

Interessant is verder het deel waar de auteur het heeft over de UNO, de door de V.S.A. georganiseerde wereldregering, die als rechtstreekse bedoeling had de rijksgedachte te vervangen door een door Amerika gecontroleerd bestuur (met eraan verbonden het geloof in een universele democratie). Hoe kan men van een wereldregering spreken, van een functioneel werkend geheel, als men moet opmerken dat elke staat, hoe klein of hoe groot ook, beschikt over telkens één stem. Verder zijn er cultureel niet te overbruggen verschillen, economisch zijn er werelden van verschil – alsof je de auteur ziet denken: waarom eerst niet eerst staten, volkeren, naties samenbrengen in regionale grootruimtes, rijken, vooraleer er onmiddellijk op wereldniveau mee te jongleren.
Otto von Habsburg roept in zijn boek van 1986 op tot een nieuw Weens Congres, vanuit de gedachte dat dit congres onder de leiding van wijze staatsmannen tot de slotsom was gekomen dat echte vrede slechts mogelijk is als overwinnaars en overwonnenen beiden aan de toekomst zou kunnen deelnemen. Er werd rechtszekerheid voorzien: “Zodra Frankrijk de gemeenschappelijk opgestelde regeling had aanvaard, betekende dat voor de overwinnaars dat ze ook geen vrees moesten hebben voor de wraak van de overwonnenen” (13). Dit afsluiten van een oorlogsperiode heeft voor de Tweede Wereldoorlog nog niet plaatsgegrepen, ook niet na 60 jaar na de vijandelijkheden, en de vraag stelt zich zelfs of er nog enig nut kan van uitgaan.

Soms doet het optimisme van Otto von Habsburg naïef en lachwekkend aan, daar waar hij het heeft over de belangrijkheid van het Europese parlement, de revolutionaire rol zelfs. Maar in de kern van de zaak heeft hij natuurlijk gelijk: Europa wordt tezelfdertijd groter, heterogener, meer divers, zodat het vinden van een (politieke) eenheid moeilijker wordt. Voorwaarde voor een min of meer gezonde toekomst is in elk geval dat Europa deze politieke eenheid vindt, wil het in de wereld van morgen nog een rol van betekenis spelen. Bepaalde buitenlandse machten vragen dat Europa een beslissende rol speelt, maar het is alsof ons de politieke wil ontbreekt om die politieke beslissingen te nemen, die moeten genomen. De auteur roept als goed voorbeeld van samenwerking (‘rijk’ in de notedop?) de ASEAN-associatie op, waar de economische unie veel later op gang kwam dan de politieke. De juiste weg, vindt Otto von Habsburg, want op die manier verschaft de eenheid zichzelf alle belangrijke beslissingsinstrumenten die dan later, met de economische unie, ook daadwerkelijk kunnen worden ingezet.

Het besluit van onze auteur voelde u natuurlijk ook al aanzetten, geachte lezer: Een Europese eenheid komt er vast, op lange termijn zijn hiervoor geen alternatieven. Tenslotte roept deze Habsburger het beeld op van het Zwitsers nationalisme en roept ons op om dat beeld over te zetten op Europa: Ondanks hun nuchterheid (of misschien juist door hun nuchterheid) houden alle Zwitsers enorm van hun kanton of gemeente, maar dit “nationalisme” staat de trouw aan de bond, de waardering van de bond niet in de weg, wel integendeel. Zwitserland als bewijs voor het feit dat vrede nog nooit door manifestaties, ronkende verklaringen of slogantaal gered is geworden, maar alleen als diegenen die vrede willen, sterk genoeg waren om oorlogszuchtige partijen buiten te houden.

Kernwoorden in het discours van de wijze politicus Otto von Habsburg: Europese eenheid kan alleen maar middels politieke eenheid – rijksgedachte: afbouw van centralisme en een doorvoeren van federalisme. Europees federalisme zonder het scheppen van een Europees volksgroepenrecht heeft totaal geen zin (14).


Het ideële rijk – Julius Evola



Deze Italiaanse filosoof die wij in TeKoS al enkele malen ten tonele konden voeren, heeft ook zeer uitgebreid nagedacht en geschreven over Europa en de rijksgedachte, steeds vanuit zijn invalshoek de Traditie. François Maistre vatte in zijn inleiding in de Franse uitgave van Saggi di dottrina politica (15) de ideeën van Evola over het rijk en de herbeleving hiervan in 8 stellingen samen, en hiermee willen we dit korte overzicht afsluiten:

1. De rijksgedachte terug opnemen in het perspectief van een Europese Unie vandaag is slechts een theoretische oefening, want het rijk dat wij als referentiepunt gebruiken in het Spengleriaanse onderscheid tussen Kultur en Zivilisation verschijnt in een periode van Kultur, en niet van beschaving. Europa bevindt zich reeds geruime tijd in de 2e fase. Elke vorm van caesarisme, bonapartisme of Europees imperialisme zou slechts een parodie van de echte rijksgedachte zijn.
2. Een echte Europese eenheid impliceert – eerst om zover te komen en later om stand te houden – het bestaan van een autoriteitsprincipe op supranationaal niveau, om het politiek domein in elk geval te overstijgen. Waar vinden we vandaag dat principe ook maar in de verste verten terug?
3. In een rijksperspectief gezien kan het niet dat de historische naties zich zomaar zouden ontbinden in één grote nieuwe natie, een staat van Europees magma, heterogeen en zonder ruggegraat. Wat wel noodzakelijk is, is de organische integratie van elke natie als deel van het geheel in het geheel. Zich beroepen op de rijksgedachte en van een “klein” nationalisme overschakelen naar een Europees “groot” nationalisme, is volgens de auteur Evola tegenstrijdig, en hij bevindt zich hiermee lijnrecht tegen Otto von Habsburg.
4. Een Europees rijk die naam waardig, kan en mag zich niet alleen baseren op het existentiële en politieke onderscheid vriend-vijand en op het pure biologische overlevensimperatief. Als men alleen aan deze criteria vasthoudt, dan blijft men in de val van de totalitaire collectiviserende processen steken, op die manier wordt Europa slechts een Ersatz van haar eigen tegenstanders, een louter technische en mechanische constructie, die bij het eerste technische of mechanische defect ook stuk zal raken.
5. Julius Evola stelt dat de ziel van een supranationaal Europees blok religieus zal zijn, of dat het niet zal zijn. Maar omdat hij niet gelooft in de mogelijkheid van een Europese katholieke renaissance, laat staan van een christelijke renovatio in Europa, blijft de vraag naar de religieuze legitimiteit van de eenheid van Europa overeind en onbeantwoord.
6. Bestaat er zoiets als een “gedifferentieerde Europese cultuur”, en zou die in staat zijn om Amerika van antwoord te dienen? Ook hier is Evola pessimistisch: als we bepaalde Noord-Amerikaanse gedragingen en uitingen als barbaars en niet-Europees kunnen beschouwen, moeten we er toch op wijzen dat dat alles slechts de extreme ontwikkeling is van fenomenen die eerst in Europa optraden. Evola wijst er dus fijntjes op dat er niet zoiets bestaat als een “Amerikaanse” decadentie, dat niet eerst in Europa zijn “wortels” a.h.w. heeft gevonden. Er zijn geen buitenlandse vijanden, en de binnenlandse vijand heet bij Evola gewoon moderniteit.
7. Gevolgtrekking uit de vorige vaststelling: “Concreet gezien heeft de “Europese traditie”, omschreven als een cultuur, geen andere inhoud dan de subjectieve en min of meer uiteenlopende interpretaties van intellectuelen en andere geletterden in de mode. Het is niet op die manier dat men een continent kan verenigen”.
8. Zijn er mensen die een dubbele opdracht op zich kunnen nemen, vraagt Evola zich af: de “progressieve en effectieve overschrijding” van alles wat zich manifesteert in een periode van Zivilisation en een soort van “metafysica” smeden, zodat een principe van pure autoriteit kan gerechtvaardigd worden.

Conclusie van Evola: idealiter heeft de hernieuwing van de rijksgedachte Europa heel wat te bieden, eigenlijk is ze zelfs de enig denkbare én werkbare eenheidsgedachte voor Europa, maar concreet en reëel ziet de Italiaan geen enkele mogelijkheid van doorbraak. Deze meeste van zijn politieke teksten werden geschreven in de jaren 50-60 van vorige eeuw. Is er 60 jaren later al een lichtpunt?



Voetnoten


(1) De Benoist, A., L’Idée d’Empire, in Actes du XXIVe colloque national du GRECE, Nation et Empire, Histoire et concept, Paris, 1991, pag. 71
(2) De Benoist, A., Der Reichsgedanke, das Imperiale Modell für die künftig Struktur Europas, in Diwald, Hellmut, Handbuch zur Deutschen Nation, Band 4, Deutschlands Einigung und Europas Zukunft, 1992, Hohenrain, Tübingen, ISBN 3 - 89180 - 026 – 6, pagina 585-617
(3) De Benoist, ibid., pag. 591
(4) De Benoist, ibid., pag. 595
(5) De Benoist, ibid., pag. 602
(6) Willms, Bernard, Nationale Identität und europäischer Wandel, in Diwald Hellmut, Handbuch zur Deutschen Nation, Band 4, Deutschlands Einigung und Europas Zukunft, 1992, Hohenrain, Tübingen, pag. 19-21
(7) Pauwels, L., L’Empire, Les Pays-Bas et L’Europe, in Actes du XXIVe colloque du GRECE, pag. 25-26
(8) De Benoist, A., L’Empire intérieur, Fata Morgana, 1995, ISBN 2 – 85194 – 404 – 5, pag. 155
(9) Von Habsburg, O., Die Reichsidee. Geschichte und Zukunft einer übernationalen Ordnung, 1986, Amalthea, Wien-München, ISBN 3 – 85002 – 228 – 5, pag. 20
(10) Von Habsburg, O., ibidem, pag. 28
(11) Von Habsburg, O., ibidem, pag. 48
(12) Von Habsburg, O., ibidem, pag. 60
(13) Von Habsburg, O., ibidem, pag. 79-97
(14) Von Habsburg, O., ibidem, pag. 179
(15) Maistre, F., Présentation, in Evola, J., Essais politiques, 1988, Ed. Pardès, Puiseaux, pag. 12-15