donderdag, februari 02, 2006

Etnopsychiatrie, bestaat dat ? - Het onfatsoenlijke antwoord van Tobie Nathan door Ludovic MAUBREUIL in TeKoS nr.120

Omwille van de noodzaak de culturele achtergronden van patiënten te kennen, te bestude-ren en te gebruiken om te trachten oplossingen te vinden of, bij gebrek daaraan, zin te ge-ven aan hun problemen, heeft de etnopsychiatrie het westerse universalisme bijzonder stevig aangepakt. Dat is dan ook de reden waarom de werken van Tobie Nathan zoveel con-troversen oproepen, ja zelfs haatgevoelens…

Er zijn nogal wat manieren om een aantal hypothesen van de Freudiaanse psychologie onder-uit te halen, en sinds iets minder dan een halve eeuw heeft een koor van etnologen, neurobiologen en filosofen, soms zelfs niet eens bewust van hun eenstemmigheid, geen kans voorbij laten gaan om eerst bedekkingen en vervolgens regelrechte aanvallen af te vuren op die ‘schijnwetenschap’. Het is nochtans duidelijk dat men niet alles ervan kan afwijzen zonder op zijn beurt bewijs te leveren van eenzelfde systeemdenken. Zelfs Abellio, die op een me-thodische wijze het vervreemdende karakter van de theorieën van Freud en Marx wist aan te tonen, erkent dat ze er niettemin aanvankelijk vrij goed in geslaagd zijn om “de windbuilen van deftigheid en als moraal vermomde onderdrukking uit hun ivoren torens te halen en terug te brengen tot het realiteit der dingen” (1). De meest geduchte ketterijen om de stabiliteit van de dogma’s te ondermijnen komen echter vaak vanuit de tempels zelf en meer dan een his-torische kritiek op Freud’s denken, zijn onvoldoende basis en povere resultaten, waaraan bijvoorbeeld de klinisch psycholoog Jacques Bénesteau zich resoluut gewijd heeft (2), lijken ons de allermooiste scheuren in de ‘terminologische overjassen van onbehoorlijk meegaande, schoolse psychoanalyse” (3) vandaag veroorzaakt te worden door de uiteenzettingen, de onderzoeken en men kan zelfs zeggen de successen van de etnopsychiatrie waarvan in Frank-rijk Tobie Nathan één van de felste verdedigers is.

Etnopsychiatrie? Is niet de term op zichzelf al zonder meer schandalig, want, terwijl vanzelfsprekend wordt toegegeven dat zekere etnische groepen ziektebeelden kunnen vertonen die anderen slechts zeer uitzonderlijk ontwikkelen (de ziekte van Tay-Sachs bij de ashkenazidische joden of de Cajuns in Louisiana) worden de zogenaamde geestesziekten geacht even universeel te zijn als het incestverbod of het oedipuscomplex… en dat zijn ze nu juist niet, niet meer dan deze twee laatsten. De etnopsychiatrie is een discipline die eigenlijk in het midden van de jaren vijftig werd opgericht door Georges Devereux, lang voor zijn studie van de Mohave indianen in Arizona (4), en die zich op medisch gebied de Andere probeert voor te stellen, rekening houdend met de noodzaak om de culturele achtergronden van patiënten te kennen, te bestuderen en te gebruiken en zo te trachten oplossingen te vinden of, bij gebrek daaraan, zin te geven aan hun problemen. Anders gezegd: het is volkomen illusoir dat je patiënten afkomstig uit zwart Afrika, uit Zuid-Oost-Azië of uit de Magreb op dezelfde manier zou verzorgen, of zou trachten hen volgens dezelfde patronen en schema’s te begrijpen.

In 1971 zoekt Tobie Nathan, Devereux op om hem te vragen als promotor voor zijn thesis. Na een eerste, duidelijk verbluffend, onderhoud kondigt deze laatste zonder meer aan dat Nathan zijn opvolger wordt (5). De professor, een gecompliceerde en verwarde persoonlijkheid, driftig anticommunist, gescheiden van meerdere Amerikaanse vrouwen aan wie hij onderhoudsgeld betaalde, zei tegen een gemeenschappelijk vriend die dit slechts veel later aan Nathan doorvertelde: “Ik heb een sefardische jood ontmoet, en toch is hij intelligent…” (6)! Dat ze mekaar vanaf het eerste moment zo goed begrepen ligt wellicht aan eenzelfde koppige manier van zienswijze, zin voor provocatie en volkomen bewust geaccepteerd narcisme. Allemaal karaktertrekken die ongetwijfeld van pas komen als men een discipline wil uitwerken, en vervolgens in goede banen tracht te leiden, die zo in tegenspraak is met de regels van de weldenkende psychoanalyse, en breder nog, met die westerse gril die erin bestaat te geloven dat axioma’s juist zijn omdat ze universeel zijn, en fout als ze dat niet zijn.
Als Nathan verklaart zich links van het linkse kamp te positioneren krijgt hij van Devereux als antwoord: “Vermits ik rechts van het rechtse kamp sta, zullen we elkaar wel kunnen vinden” (7). Het pact was bezegeld.

De patiënt verzorgen in zijn cultuur

In 1979 creëerde Tobie Nathan in de dienst psychopathologie van dr. Lebovici in het Avicenne hospitaal in Bobigny, de eerste consultatie voor etnopsychiatrie. Bedoeling is om zich toe te leggen op het zoeken naar antwoorden voor de psychische problemen die een aantal immigranten meedroegen of begonnen te ontwikkelen (de gezinshereniging dateert van enkele jaren eerder). Al meteen werd vastgesteld dat patiënten uit Noord- of uit zwart Afrika, uit Zuid-Europa, de Antillen of uit de oude Franse factorijen, niet reageren op de klassieke psychotherapieën, die hen niet aanspreken maar die hen vooral niet begrijpen. Vertrekkend van de theorieën van Devereux, over de noodzaak de patiënt “binnen” zijn cultuur te verzorgen, slaagt Nathan erin, door aftasten en experimenteren, om een praktijk te vestigen, instrumenten en technieken te verzamelen, dan de term “klinisch” te hechten aan de et-nopsychiatrie en daarmee zijn discipline, door controlemogelijkheden en modelvorming, een zekere wetenschappelijke waarborg te geven.

In 1988 sticht hij het ‘Centrum George Devereux’, dat zich specialiseert in psychologische hulp aan migrantenfamilies, dit keer niet in een medisch kader want in de schoot van de uni-versiteit Parijs VIII. De klinische onderzoeker, die observeert en dan tracht te verbinden, ontsnapt niet langer aan het feit dat ook hij in zijn natuurlijk kader functioneert, tenminste in wat hij aanvoelt als zijn voorkeuren, zijn taboes en zijn goden. Het parcours dat de auteur van Heidense psychoanalyse aflegt (8), is natuurlijk niet vreemd aan de ideeën waarin hij gelooft.

Tobie Nathan van “neoracisme” beschuldigd

Geboren in Cairo in 1948, in een Egyptisch-joodse familie die acht jaar later emigreert eerst naar Italië, later naar Frankrijk, denkt Nathan – al dan niet terecht, dat is het probleem niet – dat de “god van de joden voortdurend rekening houdt met de andere goden om zich ervan te onderscheiden” (9) in tegenstelling bvb. met de god der christenen die de anderen vooral zoekt te vernietigen. Tegelijk stelt hij vast dat de “de animist geen fundamentalistische kant kan kiezen vermits zijn goden niet leven dankzij het verdwijnen van de andere goden” (10). Deze vergelijking weerklinkt trouwens in enkele uitroepen van Jean Zylberberg (11), één van zijn fictieve alter ego’s, zoals “Ik ben jood, wij zijn de Peulen (west-afrikaans woestijnvolk) van de blanke wereld” of nog: “er zijn vast gasten, zoals ik, waarvan je op het eerste zicht zou zeggen dat het blanken zijn, maar als je hun vel binnenstebuiten keert zijn ze daaronder hele-maal zwart”…

De ontwikkeling van de etnopsychiatrie veroorzaakte en veroorzaakt ongetwijfeld nog steeds een stroom van protest, simplificaties en luidkeels geschreeuw, vooral na enkele weinig orthodoxe verklaringen van Nathan over de besnijdenis en over de getto’s, die ondermeer verschenen in de ‘Cahiers rationalistes’, waarvan de directeur, Alain Policar, verontwaardigd protesteerde dat “de mens, die op deze manier tot zijn socio-cultureel ik wordt teruggebracht, beroofd wordt van de rede, dwz van datgene dat hem in staat stelt om zich te verheffen boven de culturele gedragsregels” om Nathan vervolgens te beschuldigen van “niet-biologisch racisme” (12). Men vindt in dit korte en weinig onderbouwde rekwisitoor natuurlijk niets anders terug dan het gebruikelijke misprijzen van de universalisten, die ervan overtuigd zijn dat elk cultureel ‘anders-zijn’ uiteindelijk minderwaardig is aan het rationele en cartesiaanse Westen en dat als men de “antropologische kennis” op gelijke voet wil plaatsen met de traditionele culturen en overtuigingen, deze laatste er altijd het slechtst zullen uitkomen. Daarmee komt natuurlijk het echte racisme naar boven, want Policar, die zijn eigen cultuur superieur vindt, oordeelt dat als andere volkeren zich daar niet onder voegen, ze achteruitgesteld zullen worden, terwijl hij het zelf is die hen minacht omdat ze zich immers niet ‘verheffen’ tot zijn logica, en tot het overwicht dat hij zich onbewust wil blijven voorbehouden: “Het is, algemeen gesteld, het wetenschapsproject zelf dat in vraag wordt gesteld, en meer bepaald zijn privilege (cursief van ons) inzake werke-lijkheidsverklaring.”

Andere aanvallen zullen volgen, vanuit tegenovergestelde richting, van de kant namelijk van diegenen die in de sociale structuren en de ongelijkheden die daaruit kunnen voortvloeien, de meest determinerende elementen zien van het menselijk gedrag en die niet aanvaarden dat eenvoudige culturele gegevens dit gedrag zouden beïnvloeden of, erger nog, het zouden ver-klaren. Zij kanten zich dus tegen een idee die “cultuur als (een) surrogaat van het ras” be-schouwt en gaan zelfs zover te spreken van een “raciale opvatting van de cultuur” (13).

De psychoanalyse als globaliseringswapen

Toch worden noch de rede noch het sociale gegeven door de etnopschychiatrie verworpen, die alleszins op een veel complexer manier functioneert. Om te beginnen kan men slechts vaststellen dat vertrekkend van bvb. de gedragsregels van niet westerse traditionele gemeenschappen, over de wetten van zwart Afrika tot aan de gewoonten van een Bambara, Nathan die laatste beweringen tegenspreekt door keer op keer, meer en meer gericht op het geval van elke patiënt, aan te tonen dat het ‘anders-zijn’ in verschillende verhalen verschijnt, van de meest persoonlijke (de Bambara kan immers een man zijn, of een weduwnaar, of de oudere, en alles verandert opnieuw) tot de meest algemene, en dat de cultuur waarmee hij onafscheidelijk verbonden is niet alles samenvat.

Dat de etnopsychiatrie bepaalde politieke opvattingen en bepaalde ideologische hypothesen hindert is zonder meer een feit. Nathan heeft het dus makkelijk spel om de psychoanalyse, en meer algemeen, de westerse psychiatrie te omschrijven als een van de wapens van de globalisering, die erop gericht is het lokale af te doen als belachelijk en ouderwets, “door steeds producten te promoten die de stempel ‘gegarandeerd rationeel’ of ‘gegarandeerd universeel’ dragen, in de overtuiging dat de gebruikers deze moderne producten zullen verkiezen boven hun eigen ouwe spullen” (14). Immers, de psychoanalisten zijn, of vinden zichzelf vooral, “voorbeelden van staatsburgerschap”(15), in feite een beetje zoals de hedendaagse kunstenaars (een verwijt dat des te meer opgaat naarmate deze beide groepen uit het verleden een soort aura van subversiviteit bezitten, maar zich inmiddels, zoals de mode voorschrijft, gehoorzaam naar het huidige gezag plooien).

Het probleem is dat al die “grommende sfinxen” (16) dachten, en nog steeds denken, dat zij de enigen zijn die efficiënte sleutels in handen hebben om interindividuele relaties te ordenen en op te helderen. Het blijkt daarentegen dat de menselijke verhoudingen eerder gevormd worden door een mozaïek van kenmerken op verschillende gevoelsniveaus, dan door universele constanten. Hier duikt een moderne eigenaardigheid op: “de wetenschap brengt ideologie voort, dat is zelfs haar belangrijkste afvalproduct” (17), en die ideologie blijkt overigens evengoed een doodlopend straatje te zijn waarbinnen op hun beurt alle migranten terecht komen en vast komen te zitten, vanaf het moment dat ze hun cultuur verliezen. Nathan gaat nog verder. Hij stelt duidelijk het principe zelf, van een universele mens die onafhankelijk van zijn omgeving zou functioneren, ter discussie. Hij aarzelt niet om dit principe, waarop zich de psychoanalyse zich meer dan een eeuw gesteund heeft, een ‘mythe’ te noemen, en niets anders dan “een structureel idiote uitvinding, ontstaan in de hersenpan van monotheïstische geleerden, die zich in lederen zetels overgeven aan eenzame beschouwingen” (18). Binnen het vanzelfsprekend beperkte en bijzondere terrein van de ontkenning van de autonomie van het psychische apparaat ten overstaand van de het culturele apparaat, sluit Nathan zich aan bij de sferen-theorie van Sloterdijk, daar waar de filosoof constateert dat volgens hem volkeren ‘niet kunnen leven en overleven dan onder hun eigen atmosferische en semiosferische stolp” en dat “ mythen, rituelen en auto-emoties (…) globaal sociale structuren creëren om een voldoende etnische samenhang te garanderen” (20).

Voor het recht van goden en voorouders

Het moderne individualisme werd geboren uit een verlangen naar een ik, losgemaakt van elke religieuze, culturele en sociale afhankelijkheid, meer nog, er zelfs aan voorafgaand net zoals het geboren werd uit het naïeve geloof in de organische onafhankelijkheid, wat de kwantum-fysica, samen met wat men vandaag nog steeds de ‘parapsychologie’ noemt, of nog, met de onvoorziene en vernielende effecten van een toekomstig klonen van mensen (maar dat is een anderen kwestie) volledig zullen wegvegen. Met andere woorden, zoals Nathan verduidelijkt, “een cultuur hebben en met een zielenleven begiftigd zijn, wordt als strikte equivalenten verklaard en vanaf nu kan de psyche niet meer als een geïsoleerd, alleenstaand element beschouwd worden, (…) maar wel als een instrument dat verbonden is met, en scharniert op een ander instrument met een vergelijkbare functie, de cultuur” (21).

Stiekem zijn we daar in quasi totale tegenstelling met datgene waar het westen in gelooft, en dat met name uitmondt in de regels van assimilatie en van de mensenrechten, dwz in het klaarblijkelijke verheerlijking van elk afzonderlijk individu, van elke monade die geacht wordt uniek te zijn, maar waarvan het uiteindelijke (en paradoxale) doel wel is hen te zien terugkomen naar de rangen van een mensensoort die op een identieke wijze functioneert, en die zich essentieel richt op een zich herhalende toekomst en op de verfijndheid van een totaal illusoire uitzonderlijkheid, want die bestaat slechts in details, en die zo beter in staat is de mo-rele en wettelijke voorschriften te accepteren die geen tegenspraak dulden. “Mensenrechten? Kom nu, waarom spreken ze nooit van het recht van de goden, van het recht van de voorouders, van het recht van de fetisjen waaruit de menselijke kern is samengesteld?”.(22) De tegenstanders van het ‘communautarisme’ kunnen natuurlijk niet anders dan fulmineren bij zulke geloofsbelijdenissen, omdat zij noodzakelijkerwijze uitkomen bij het provocerende besluit van l’Influence qui guérit. “Ik bevestig luid en duidelijk dat de kinderen van de Soninkas, de Bambaren, de Peulen, de Dioela’s, de Ewoendoes, de Dwala’s toebehoren aan hun voorouders. Hen hersenspoelen om er blanken, republikeinen, rationalisten en atheïsten van te maken, is een oorlogsdaad.” (23) Een besluit dat terug grijpt naar wat Nathan reeds vele jaren eerder schreef eerder toen hij geschrokken vaststelde dat: “door de werkelijkheid te willen dwingen zich te onderwerpen aan onze eigen behoefte aan universaliteit, men in het beste geval wetenschappelijke verblinding riskeert en in het slechtste geval de meest wrede dwang, die van de voorvechters van de ideologie: de miltanten” (24).

Laat ons eindigen met een kort samengevat praktijkgeval (25), dat op een opmerkelijke wijze een van die conflicten van onze actuele moderniteit illustreert – hier de botsing van de ‘Code Civil’ (Burgerlijk wetboek) met de culturele codes (de cultuureigen gedragsregels) – conflict dat de ethnopsychiatrie misschien niet kan oplossen, maar waarvan zij toch ten minste de verdienste heeft het in het juiste licht te plaatsen, door de abstractie van de gemiddelde mens, onderworpen aan dezelfde afhankelijkheden, aan dezelfde ritmen, aan dezelfde wetten, te confronteren met de realiteit van elke mens in zijn wereld. Khadidjatou, een 13-jarig Bambara meisje wordt hals over kop in een tehuis geplaatst nadat zij aan haar onderwijzeres had verteld dat zij seksuele betrekkingen had met de man van haar zus, en hij komt dus ook in de gevangenis terecht. Noch de zuster, noch de schoonbroer noch Khadidjatou begrijpen wat hun overkomt. Jaren gaan voorbij en de familie verbrokkelt en de jonge patiënte belandt in consultatie omdat ze over toverij begint te praten. Daar waar het eenvoudig, moreel of logisch lijkt te praten over misbruik van een minderjarige, en diegene die de incest bedreef te bestraffen, en een depressie met waanbeelden op te roepen, onderscheidt de ethnopsychiatrie heel andere verbanden: patrilokaliteit, eerstgeboorterecht, leviraat en sororaat (25bis) zijn structurele gegevens in de cultuur van de Bambaren, net zoals polygamie en seksuele pratijk vanaf zeven jaar, wat het perspectief van de geschiedenis toch enigszins verandert!

De ‘djinns’ herkennen of hanteren.

En dan is er nog een andere uitleg voor het gebeuren mogelijk: met haar verbazende kennis van tovenarij (verrassend omwille van haar jonge leeftijd en het feit dat ze de jongste is) trachtte de jonge patiënte ingewijd te geraken in een vrouwengemeenschap, vermits ze niet meer op haar plaats was; door haar ‘bekentenis’ aan de onderwijzeres wou ze bereiken dat haar schoonbroer haar zou erkennen door haar als tweede vrouw te nemen…

Men zal begrijpen dat de praktijk van ethnopsychiatrie kennis veronderstelt van een aantal godheden, psychologische objecten, metaforen, gebruiken; men moet de djinns, liefdesdrankjes, bezweringen, doden en voorouders, symbolen en de krachten van het oog en van het ei herkennen of kunnen hanteren. En men moet tenslotte ook de taal van de patiënt spreken. Want, zo merkt Nathan schalks op, als de Franse psychoanalysten die, in het spoor van Lacan, denken dat “het onderbewustzijn is opgebouwd als een taal” (26) dan spreekt dit voor hen vanzelfsprekend ook Frans! In deze opmerking weerklinkt een uitspraak van Abellio voor wie het niet hoeft te verbazen dat Lacan denkt dat het onderbewuste op die manier is opgebouwd, “vermits het laat spreken en nog wel met de woorden van dokter Lacan zelf” (27).

Men moet, tegen alle globaliseringpogingen in, beslist toegeven dat de psychopathologie een subjectieve uitoefening van subjectiviteit is, en dat het dus even waar is, zoals het ook even fout is, te zeggen dat een patiënte “leidt onder hysterische neurose” of dat zij “ is bezeten door een kind-djinn met zwarte huid” (28), dan dat men, om de verwarring van een patiënt te behandelen, of om te trachten zijn mentale wanorde te begrijpen, men ervoor moet zorgen de theorieën waarop men steunt voortdurend bij te schaven en zo de “zuiver instrumentele functie van zijn eigen theorie” te erkennen (29).

Ervaring boven axioma’s kiezen

Door zich voor te nemen om achter ‘het Andere’, de god te ontdekken die het animeert of rechtvaardigt, is de ethnopsychiatrie tussen de levende wetenschappen een van de zeldzame disciplines die zich verzet tegen de enig-aanvaarde theorieën en die tracht de ervaring voorrang te geven op de axioma’s. Het heeft immers geen zin meer om zich vast te klampen aan een illusie van gesloten systemen, ongerijmde bron van algemene regels, van universele moraal, van ingebeelde wetten van de Mensheid, als aan alle kanten afwijkingen opduiken die tot nadenken aanzetten. Hoewel ze aanvankelijk vanuit het overduidelijke onderscheid tussen de mensen een soort van geheime en onbewuste dialoog toeliet, heeft de psychoanalyse zich uiteindelijk niet kunnen verzetten tegen dat geloof in de autonomie van het individu die onze moderniteit karakteriseert; integendeel, door de aard van haar uitgangspostulaten die de men-selijke verscheidenheid minimaliseren, zelfs ontkennen, heeft ze de idee versterkt dat als de mensen schijnbaar communiceren, dit slechts objectief en op identieke wijze doen, en dus slechts met zichzelf praten, als multiple ego’s maar van dezelfde natuur, waarbij de verschillen niet meer zijn dan uiterlijkheden. De bewustwording daarentegen van de heterogeniteit van de verbanden van ieder mens met zijn omgeving en met de anderen, zoals bvb. de therapeutische relatie in de ethnopsychiatrie die mogelijk maakt, openbaart de omvang van het netwerk van relaties tussen het zelf (eigen lichaam, gedachten, emoties…) en de anderen, en vooral het stelsel van intersubjectiviteit die het ego doet verdwijnen achter de diversiteit van alles wat dit ego kan ontwikkelen. Dat is misschien de beste manier om zich te bevrijden van de valse schijn van de wereld die ons omringt, diegene die men ons met alle geweld wil opdringen, niet enkel als goed maar vooral als de enig ware, en waarin, zoals Sloterdijk het samenvat: “Ikken zonder omvang, die kleurloos handelen, pover participeren en door het kijkraam van de media naar artificiële landschappen kijken” (30).


(vertaling: Hanna Sygman)

Noten:
1. Raymond Abellio, Manifeste de la nouvelle gnose, Gallimard 1989.
2. Jacques Bénesteau, Mensonges freudiens, Mardaga, Bruxelles 2002.
3. Peter Sloterdijk, Bulles, Pauvert 2002.
4. Georges Devereux, Ethnopsychiatrie des Indiens Mohaves, Synthélabo, 1996.
5. Cathérine Clement en Tobie Nathan, Le divan et le grigri, Odile Jacob, 2002.
6. Ibid.
7. Ibid.
8. Tobie Nathan, Psychoanalyse païenne, Dunod, 1988.
9. Cathérine Clement en Tobie Nathan, Le divan et le grigri, op. cit.
10. Ibid.
11. Tobie Nathan, Saraka Bô, Rivages, 1993. Zoals zijn beide andere politieromans, Dieu-dope en 613 te ingewikkeld, soms raar uitgedost, met een overdaad aan woordspelingen, maar ook vol boeiende anekdoten uit de klinische praktijk, is de briljante psychiater Nessim Taïeb niet de enige woordvoerder van de auteur. Hier lanceert een wat gekke wandelende jood regelmatig enkele rake aforismen tussen twee moordpartijen in.
12. “La dérive de l’ethnopsychiatrie” in Libération, 20 juni 1997.
13. Didier Fassin, “Les politiques de l’ethnopsychiatrie” in l’Homme, januari 2000.
14. Tobie Nathan, “L’Ethnopsychiatrie en butte aux néo-staliniens” in Abstract Psychiatrie, 212, februari 2000.
15. Cathérine Clement en Tobie Nathan, Le divan et le grigri, op. cit.
16. Tobie Nathan, …fier de n’avoir ni pays, ni amis, quelle sotise c’étais, La Pensee sauvage, 1993.
17. Tobie Nathan, L’influence qui guérit, Odile Jacob, 1994.
18. Cathérine Clement en Tobie Nathan, Le divan et le grigri, op. cit.
19. Peter Sloterdijk, Bulles, op. cit.
20. Ibid.
21. Cathérine Clement en Tobie Nathan, Le divan et le grigri, op. cit.
22. Tobie Nathan, L’influence qui guérit, Odile Jacob, 1994.
23. Ibid.
24. Tobie Nathan, Le sperme du diable, PUF, 1988.
25. Tobie Nathan, …fier de n’avoir ni pays, ni amis, quelle sotise c’étais, op.cit.
25 bis. Patrilokaliteit: gemeenschapsgebruik waarbij een jong gezin bij de familie van de man gaat inwonen, leviraat: gebruik bij de oude Israëlieten waarbij een man de weduwe van zijn broer tot vrouw neemt als die broer zonder zoon gestorven is; sororaat: instelling bij sommige volkeren, b.v op Nieuw Guinea, waarbij de man bepaalde rechten heeft op de zusters, inz. de jongeren zusters van zijn vrouw
26. Tobie Nathan, Le sperme du diable, PUF, 1988.
27. Raymond Abellio, Manifeste de la nouvelle gnose, op. cit.
28. Tobie Nathan, …fier de n’avoir ni pays, ni amis, quelle sotise c’étais, op.cit.
29. Ibid.
30. Peter Sloterdijk, Bulles, op. cit.

2 Comments:

Anonymous Anoniem said...

Nice site!
[url=http://lwjazzpp.com/lgvv/lrfl.html]My homepage[/url] | [url=http://ofarabxz.com/rjco/opnn.html]Cool site[/url]

12:05 p.m.  
Anonymous Anoniem said...

Nice site!
http://lwjazzpp.com/lgvv/lrfl.html | http://dtfbpcpn.com/sgbz/ycxt.html

12:05 p.m.  

Een reactie posten

<< Home