zaterdag, juni 11, 2005

Julius Evola en de Duitse konservatieve revolutie - Dr. H. T. HANSEN TeKoS nr. 114

De bekende dichter en romancier Hermann Hesse schreef in een brief van 27 april 1935 aan de uitgever Peter Suhrkamp volgende opmerkingen neer over Julius Evola: “Deze schitterende en interessante, maar echt gevaarlijke auteur is een klassiek voorbeeld van een bepaalde manier om esoterische kennis om te zetten in exoterische. Hierbij moet de zuiverheid van de categorieën worden bewaard, die Evola echter wild, dilettantisch en heerszuchtig door elkaar werpt. Ik deel zijn esoterische grondopvatting verregaand: sedert 20 jaar bekijk ik de wereldgeschiedenis niet meer in beelden van een bepaalde “vooruitgang”, maar eerder zoals de oude Chinezen als de verderschrijdende verval van een ordening die goddelijk was. De wijze echter waarop Evola nu eens “echt gebeurde” geschiedenis beschrijft, dan weer op een driftige wijze, occultisme als halfwetenschap bedrijft, is gewoon gevaarlijk. In Italië merkt niemand hem op, in Duitsland ligt dit echter anders (zo bvb. bij Gottfried Benn)”1

Hesse komt in de laatste zin tot hetzelfde oordeel als de vooroorlogse filosoof Hermann Graf Keyserling, wiens werk Julius Evola overigens reeds in 1925 in het pro-vrijmetselaarstijdschrift L’Idealismo Realistico2diepgaand had besproken. Ook in zijn boek Saggi sull’Idealismo Magico3 vermeldt hij hem meermaals kritisch. Keyserling, oprichter van de zgn. “School van de Wijsheid” schrijft namelijk ongeveer tezelfdertijd in zijn mededelingsblad het volgende neer: “Recent las ik een boek, dat in zijn oorsprongsland Italië waarschijnlijk weinig of geen invloed, maar in Duitsland een nadrukkelijke werking zal kennen: Julius Evola’s Rivolta contro il mondo moderno4 . Het succes in Duitsland verwacht ik omwille van Evola’s verheerlijking van de sacrale wereld van solair-mannelijke aard … en zijn mening dat alleen een renaissance van deze wereld het mensengeslacht van de ondergang kan redden, die het beste, ja misschien zelfs enig mogelijk uitgangspunt voor nationaal-socialisten van heidense opvatting is om tot een vergeestelijking van hun Weltanschauung te komen”5.
Keyserling zelf vindt het boek “persoonlijk ongelofelijk onsympathiek” en gelooft niet in Evola’s “heidens imperialisme” omdat het hem “weinig praktische toekomstperspectieven” biedt.
De vraag nu, of Evola in de Duitse denkwereld daadwerkelijk invloed heeft uitgeoefend, zal in deze studie verder worden uitgediept, waarbij wij ons voor Duitsland min of meer tot het Weimartijdperk zullen beperken, en voor Oostenrijk tot de 1e republiek. Ook worden hier alleen de politieke aspecten van zijn arbeid besproken, en zijn filosofische, esoterische en kunstpogingen terzijde gelaten, hoewel ze een noodzakelijke voorwaarde van zijn politiek handelen betekenen, want anders worden ze verkeerd begrepen.
Aan de vraag naar zijn invloed in Duitsland schenkt Evola zelf maar weinig bladzijden aandacht in zijn autobiografie6, maar vermeldt hierin wel die mensen die hem nauw verbonden waren, vooral dan Arthur Moeller van den Bruck, Hans Blüher, Ernst Jünger en Ernst von Salomon. Hij was waarschijnlijk met geen enkele van deze figuren persoonlijk bekend, met uitzondering misschien van Ernst Jünger.
Afgezien van het feit dat Evola een boek en een langer essay over Jünger geschreven heeft7 en met het door Jünger (en Mircea Eliade die vanaf zijn jeugd met Evola in contact stond) uitgegeven (maar feitelijk door de Baselse auteur Philipp Wolff-Windegg geleide) na-oorlogse tijdschrift Antaios heeft samengewerkt, bestaan er geen concrete aanwijzingen van een samenwerking tussen beiden. Ernst Jünger antwoordde op een concrete vraag kort voor zijn dood via een tussenpersoon dat zijn aandacht op Evola was getrokken door zijn boek Metafisica del sesso. Persoonlijk contact was er niet geweest. Hoogstens een korte briefwisseling.
Of het hier om een ouderdomsvergetelheid gaat, weten we niet, maar er bestaat een kopie van een brief van Evola aan Jünger van 17/11/19538 waarin hij hem de vertaling van Jüngers centrale werk Der Arbeiter voorstelt9. Verder schrijft hij in dezelfde brief dat hij “waarschijnlijk via bemiddeling van Armin Mohler” een getekend exemplaar van Heliopolis heeft ontvangen. In het slot verontschuldigt Evola zich voor deze “avance, die hem steeds weer de gelegenheid … u persoonlijk te leren kennen, deed uitstellen”.


ONDUIDELIJKE VERHOUDING JUENGER – EVOLA

Met deze brief is reeds duidelijk aangegeven dat hun contact minstens van 1953 dateert en niet eerst jaren later met het verschijnen van Metafisica del sesso. De verhouding tussen beiden is hiermee echter nog niet opgeklaard, want in een interview dat Jünger op 1 november 1986 aan de krant Il Secolo d’Italia gaf, verklaarde hij het volgende over Evola:
“Hij was mij een paar keren in Duitsland komen bezoeken en ik had een lange briefwisseling met hem. Evola benadrukte het belang van de mythe en de bovengeschikte rol van de mythe in de geschiedenis: dat was het interessante gevolg van onze affiniteit”.
Maar dat Evola – die verlamd was – enkele malen naar Duitsland zou zijn gereisd, is onwaarschijnlijk. Hiervan is geen bewijs voorhanden. Misschien is Jünger Evola in Rome gaan opzoeken en dit met elkaar verwisseld? En verder: was de briefwisseling tussen beiden kort of uitgebreid? Vragen die op dit moment nog geen antwoord kennen. Maar dat Jünger in zijn contacten met Evola eerder terughoudend was – zoals André Taguieff in het jaarbericht van Politica Hermetica10 aanneemt – kan ook als stelling niet behouden worden. Want Jünger zelf schrijft in Siebzig Verweht V11 op datum van 24 februari 1991 het volgende:
“Aan Albrecht Kiel … Ook dank voor uw boek, waarin u een reeks van reeds gestorven vrienden, als Illies, Eliade en Evola, citeert – ik zal er mij mee bezighouden”.
Ook Hans Blüher vernoemt Evola in zijn boeken niet. Zelfs in het Hans Blüher Archiv in Berlijn zijn er niet eens brieven of notities over of van Evola te vinden. Dat wekt verwondering omdat er naast de gemeenschappelijke interesse voor esoterische onderwerpen en dezelfde strijdbare geest, de gemeenschappelijke kennis was, baron Heinrich von Gleichen-Russwurm, met wie beiden zeer vriendschappelijk omgingen. Beiden waren ook gasten van de Duitse Herrenclub door baron von Gleichen opgericht12. Evola heeft trouwens nooit voorgehouden op enige denker in die periode een invloed van betekenis te hebben uitgeoefend, terwijl omgekeerd moet beklemtoond dat het politiek denken van de Duitse Konservative Revolution op Evola sterk bevruchtend heeft gewerkt. De Duitse denkers zagen in Evola niet alleen een geestesverwant, maar ook iemand die zou helpen hun ideeën in Italië te verspreiden. Evola gaf hen de mogelijkheid om in Italië zelf te publiceren: hij stelde zijn eigen (om het in een eigentijdse term uit te drukken) “feuilletonbladzijde” Diorama Filosofico (in het tijdschrift Il Regime Fascista) open voor bijdragen uit Europa. Daarin konden mensen als Gottfried Benn, Karl Anton von Rohan, Othmar Spann, Walter Heinrich en Karl Wolfskehl hun ideeën uiteenzetten. Waarschijnlijk heeft hij voor enkelen ook de toegang tot het toen zeer belangrijke tijdschrift van Carlo Costamagna Lo Stao (De Staat) vergemakkelijkt. Dat de richting van de geestelijke stromingen in deze samenhang eerder van Duistland naar Italië verliep dan omgekeerd, is volgens Evola niet zeer verbazend. In zijn reeds vernoemde autobiografie13 schrijft hij:
“De voedingsbodem en de historische voorwaarden waren in Duitsland totaal verschillend”.


POLITIEKE EN CULTURELE KRINGEN

In Duitsland namelijk waren sedert jaren politieke en culturele kringen actief, waar oude en nieuwe conservatieven elkaar ontmoetten en konden discussiëren, wat in Italië dus niet het geval was.Natuurlijk publiceerde Evola ook in Duitsland, en zelfs vrij veel14. Maar omdat hij Italiaan was, kon hij onmogelijk op een bevredigende manier hét probleem benaderen, dat de Konservative Revolution het meest beroerde: de desolate toestand van Duitsland nà Versailles. Anderzijds keerde het geestelijk klimaat in Duitsland steeds meer in de richting van Evola. In de jaren ’20 en ’30 ontwikkelde zich opnieuw interesse voor esoterische zaken en vooral voor Chinese en Indische spiritualiteit en veel intellectuelen mengden zich op een diepgaande manier in het debat15 Zo vond de bekende filosoof en socioloog Max Scheler het nodig kort voor zijn dood in een bezorgde toespraak voor deze tendensen te waarschuwen, waarbij hij vooral “deze zeldzame neiging van vandaag tot donkere mystiek” aan de kaak stelde16. Ook Thomas Mann sloot zich met zijn Berliner Appell an die Vernunft bij die oproep aan en had het zelfs over “Empfindung einer Zeitenwende” en over “een afkeer van het geloof in de rede”17.
Karla Hielscher wijst in haar interessant betoog over Dostojevski’s antiwesterse beschavingskritiek en de Duitse Konservative Revolution18 op de belangrijke invloed van de Russchische auteur als “Profeet van de ondergang van Europa” en de Weltenwende” en beschrijft Dostojevski’s inwerken op Thomas Mann, Arthur Moeller van den Bruck, Oswald Spengler en Ernst Niekisch.
Wanneer Evola nu juist voor de eerste maal naar Duitsland komt om er engere contacten te leggen, is nog niet geweten. Toch is er een merkwaardig en fantasievol document in de vorm van een kopie van een schrijven van de afdeling politieke politie van Rome19 van 10 maart 1930 dat zich op een “vertrouwelijke bron” beroept. Er wordt gemeld dat Evola (“hij heeft nog steeds uitstekende relaties met antifascisten”) zich illegaal over de grens met Oostenrijk naar Duitsland heeft begeven om er “personen van de politiek-religieuze sekte van de Illuminaten” te treffen. Deze Illuminaten zouden een “imperialistische sekte zijn, met in hun Raad van 7 vertegenwoordigers van de Kroonprins en mevrouw Krupp”. Ze zouden zich hebben verenigd met aanhangers van Steiner (waarvan Evola de vertegenwoordiger in Italië is”)20 en wilden in Duitsland “propaganda voor het Duits imperialisme“maken. Via de Steiner-aanhangers zou Evola ook nog met mensen van Stahlhelm en “misschien tezelfdertijd met de Raad van 7 van de Illuminaten” in contact gekomen zijn. Evola moest aanzien worden als hun agent. Illuminaten-complottheorieën zorgden blijkbaar in de dertiger jaren en zelfs bij de politieke politie voor vrolijke toestanden.
De Duitse uitgave van Evola’s eerste politiek boek, Imperialismo Pagano (uitgegeven als Heidnischer Imperialismus), verscheen in 1933 in Leipzig en maakte de naam Evola voor het eerst enigszins bekend. Er was een niet onaardig aantal recensies en enkele waren geschreven door min of meer belangrijke vertegenwoordigers van de Konservative Revolution.

WILHELM STAPEL

Zo waren er woorden van bewondering van Wilhelm Stapel21, uitgever van het tijdschrift Deutsches Volkstum, net zoals er een positieve bespreking volgde van Friedrich Everling, monarchistisch gezind Reichstag-afgevaardigde. In zijn autobiografie schreef Evola – foutief! – deze lovende bewoordingen toe aan zijn eerst in 1935 verschenen Erhebung gegen die moderne Welt en niet aan zijn Heidnischer Imperialismus. Ook Die Literarische Welt en het Deutsches Adelsblatt drukten hun instemming uit. Positieve klanken waren er verder in het antisemitisch blad Der Hammer en in Völkische Kultur.


EERSTE REIS NAAR DUITSLAND

Zo kon Evola in 1934 zijn eerste officiële reis naar Duitsland aanvatten om voordrachten in Berlijn (vb. aan de Lessing-Hochschule) en in Bremen te houden, waar Ludwig Roselius hem had uitgenodigd voor zijn tweede “Nordischer Thing”22. Ook van deze reis bestaat er een dit maal veel geloofwaardiger document, opgesteld door de politie van Rome en met als datum 4 juni 1934. Het document meldt dat het berust op uitspraken van Evola zelf na zijn reis. Het document vermeldt verder dat Evola nog niet eerder in Duitsland is geweest en dat hij vol enthousiasme aan zijn reis is begonnen omdat hij hoopte dezelfde posities aan te treffen die hij in zijn boek had beschreven. Bij zijn terugreis echter was zijn ontgoocheling groot omdat de stellingen van het nationaal-socialisme “slechts beïnvloed waren door onmiddellijk materieel belang, en dus allesbehalve spiritueel”23. Een overeenkomst op het filosofische vlak tussen Rome, dat in zijn ideale stellingen metafysisch was gericht, en Berlijn zag Evola derhalve helemaal niet zitten. Ook zou het “Duitse nieuwe heidendom slechts een politiek, rassistisch en nationalistisch programma” zijn.

Wie was nu deze Ludwig Roselius (1874-1943) die Evola naar Bremen haalde? Zijn vader had een koffie-importfirma opgericht, die op heel korte tijd uitgroeide tot één van de grootste Europese industrieën op zijn gebied. In 1906 werd de firma omgedoopt in HAG AG en als bekroning werd onder de leiding van Ludwig Roselius de beroemde caffeïnevrije koffie HAG op de markt gebracht. Roselius was in zijn beroepsbezigheden doorgaans zeer succesvol en in de Verenigde Staten met Henry Ford de bouw van een fabriek voor sportvliegtuigen gepland. Tezelfdertijd ontwikkelde hij zich tot een grote kunst- en cultuurmaecenas en steunde voluit de kunstenares Paula Modersohn-Becker. Hij toonde ook sociaal engagement. Om bvb. De brede volksmassa’s de toegang tot de (Duitse) kunst te garanderen, betaalde hij jarenlang zwaar om verzamelmappen met kunstwerken met tienduizenden exemplaren onder het volk te verspreiden24. Hij waagde zich zelfs op het schrijversvlak25. Op een bijzondere manier echter steunde hij vooral de in de academische wereld zeer omstreden oergeschiedenis-vorser Hermann Wirth. In Italië zorgde bvb. Evola onder andere voor de verspreiding van zijn ideeën.

OERGESCHIEDENISVORSER HERMANN WIRTH

Het tweede “Nordischer Thing” was door Roselius vooral bedoeld om wirth een breder platform te bieden maar de meerderheid van de toehoorders was zeer gereserveerd en toonde zich zelfs afwijzend. Het belangrijkste tijdschrift van de Nordische Bewegung, Rasse, liet uitschijnen dat deze tweede “Nordischer Thing” een slag in het water was geweest en dat verdere “Thinge” niet voorzien waren.
Deze mislukking trof natuurlijk ook Evola, maar niet rechtstreeks. De leidende krachten binnen de Nordische Bewegung sympatiseerden met name bijna allemaal met een andere aanwezige Italiaan, de rassengeleerde Giulio Cogni. Cogni was in Italië zelf niet minder omstreden (dan Evola) maar werd in Duitsland met open armen ontvangen. Waarschijnlijk is het voortrekken van Cogni en het afwijzen van Evola terug te brengen op de tussenkomst van rassengeleerde Hans F.K. Günther26. Günther beschikte in deze kringen over talrijke aanhangers. Dit conflict zou trouwens een van de oorzaken kunnen zijn van de regelmatige zijdelingse steken van Evola naar Günther.

Er moet nog worden opgemerkt dat Wirth reeds tijdens een eerste “Nordischer Thing” in het jaar 1933 gelegenheid had gekregen om zijn “Noords-Atlantische” oerreligie naar voor te brengen, wat toen reeds tot een echt schandaal had geleid. Het grootste deel van de Engelse en Duitse wetenschappers verliet bij deze gelegenheid onder protest de voordrachtszaal ten huize Roselius. Mede hierdoor was het “resultaat” van de tweede Nordische Thing eigenlijk reeds te voorspellen geweest.
En verder blijkt dat Hermann Wirth niet eens zo ontgoocheld was over de mislukking, want hij genoot nog steeds de bescherming van de SS en hun leider, Heinrich Himmler. Later zou hij eershalve aan het hoofd van de “Ahnenerbe” komen27.
De toespraak die Evola echter voor de Herrenclub in Berlijn hield, omschreef hij zelf als zijn belangrijkste politieke activiteit van zijn ganse reis. Zijn inschatting mag gerust als correct worden bestempeld, want in de Herrenclub verkeerden veel invloedrijke figuren, die in het begin van de dertiger jaren zelfs historische rollen zouden gaan spelen. Het – hoewel nooit bereikte – doel van de Herrenclub bestond erin een zowel geestelijk als politiek conservatief alternatief te bieden voor het nationaal-socialisme en de hiervoor noodzakelijk elite op te bouwen. De Herrenclub was in 1924 ontstaan als afsplitsing van de Juniclub, waarin bvb. Ook een Arthur Moeller van den Bruck had meegewerkt. Beide verenigingen stonden onder de leiding van de reeds genoemde baron Heinrich von Gleichen-Russwurm.
Locale inplantingen van de Herrenclub bestonden zowat overal in Duitsland, de hoofdstandplaats was in Berlijn. Leden rekruteerde men uit de gezamenlijke conservatieve bovenlaag in het land, en uit de grootindustrie: Thyssen, Flick, Sennes, de toekomstige Finanzminister van Hitler, Hjalmar Schacht, Hindenburg, Friedrich von Hohenzollern, evenals de toekomstige Rijkskanselier Franz von Papen.
In 1933 werd de naam veranderd in Deutscher Klub, omdat de leden van de NSDAP de leiding in handen hadden genomen, wat leidde tot een snel verlies van de macht en invloed. Op het moment dat Evola er zijn toespraak hield, was de club zeker niet meer op zijn hoogtepunt, maar de oude leden draaiden nog steeds rond de vereniging.
Met baron von Gleichen moet Evola reeds vroeger hebben gecorrespondeerd. Zoals uit de interessante briefwisseling tussen Oswald Spengler en Rudolf Pechel, de verantwoordelijke uitgever van de Deutsche Rundschau blijkt von Gleichen een persoonlijkheid doordrongen van radicale ideeën te zijn28. Hierin zou de oorzaak liggen van het ontbinden van de Juniclub, waarop dan de Herrenclub volgde. Uit dezelfde briefwisseling vernemen we dat von Gleichen in 1923 zelfs bereid was tot een staatsgreep om minister in een nieuwe regering te worden. Von Gleichen was ook lid van de “Deutscher Schutzbund” (gericht op Duitsers in het buitenland) en van de “Ringbund” – waarvan ook Evola lid was – en die zich primordiaal richtte op politieke informatie en propaganda. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog had von Gleichen samen met Moeller van den Bruck enge contacten met de Duitse Kriegspropaganda, die naar zijn mening slechts weinig bereikte omdat ze, in tegenstelling tot de Engelsen onder Lord Northcliffe, het wapen van de “psychologie” totaal onderschatte. Dezelfde von Gleichen stond aan het hoofd van de “Bund Deutscher Gelehrter und Künstler”, die een duizendtal personen uit het culturele en politieke leven verenigde en op een bepaalde manier aan “psychologische oorlogsvoering” deed. In deze samenhang mag misschien op een brief uit het Hans Blüher Archiv in Berlijn worden aangehaald van von Gleichen aan Hans Blüher. De brief dateert van 11 juli 1947 en hierin verdedigt von Gleichen zich tegen de stelling als zou hij een wegberijder van het nationaal-socialisme geweest zijn. Hij laat opmerken dat in de jaren 1932-1933 in de lichtreclames in de Berlijnse straten de Herrenclub als “Joden- en vrijmetselaarsclub” aangevallen werd. Hijzelf zou in de “Ring” hebben voorgesteld om de Duitse Rijksgrondwet een tijdlang buiten werking te stellen, alleen maar om Hitler van de macht te houden. De Herrenclub zou slechts aan een verbod zijn ontsnapt dankzij het optreden van een dame die bij Hitler en Goebbels een goed woordje had gedaan. Tenslotte meldt hij dat in totaal 12 clubvrienden aan de vervolgingen na de aanslag op Hitler op 20 juli 1944 ten offer zijn gevallen.
Maar hét lid van de Herrenclub waarmee Evola ongetwijfeld de engste en belangrijkste band mee had, was Edgar Julius Jung, auteur van de klassieker Die Herrschaft der Minderwertigen29, een duiding van de Duitse revolutie30, en van een ganse reeks dagblad- en tijdschriftartikels.
Edgar Julius Jung was de woordvoerder van de zgn. jongconservatieven (in de betekenis van Armin Mohler). Mauersberger beschrijft hem als een politiek toevalsspeler31 wat een duidelijk overtrokken beschrijving van de man is. De filosoof Leopold Ziegler heeft hem daarentegen eens de “meest besliste, consequentste en moedigste tegenstrever van Hitler” genoemd.
In 1924 bracht Jung een kleine, zeer geheime groep bijeen, die de leider van de separatisten in de Palts, Heinz-Orbis, uit de weg ruimde. Hij nam hiervoor de volledige verantwoordelijkheid op zich hoewel hij niet het doodsoordeel had uitgesproken. De Palts stond op dat moment onder Franse bezetting.
Omdat hij in 1927 overtuigd geraakte van het feit dat de grootindustrie hem belangrijke financiële middelen zou toeschuiven (oa. IG-Farben), stak hij met een nieuwe beweging van wal, “Neue Front”, waarin alle bündische groepen zouden samensmelten. Tegelijkertijd had hij het plan opgevat een soort orde op te bouwen, die op het vlak van de ideeën en de macht de leiding van de staat in handen moest nemen. Ook hij stond de zogenaamde “Ordensstaatsidee” voor, idee die wij zowel bij Evola, bij Ernst Junger, een Alfons Rosenberger of een Carl Schmitt terugvinden32. Karl Martin Grass schrijft daarover in zijn eindwerk33 dat Jung, ondanks alle pragmatisme, de oorsprong van zijn politieke denken in “transcendentaal voorgestelde, metafysische gebieden”verplaatste, en de prikkels tot het politiek handelen in “domeinen, die het verstand te boven gingen”. Deze ideeën lopen wel zeer gelijk met Evola’s eigen gedachtenwereld: beiden werden door Plato enorm bepaald. Kenmerkend voor Jung was ook zijn bezig zijn met de ideeën van Othmar Spann: ook bij Jung blijkt een streven naar “Ganzheit” van geestelijke en sociale krachten. Ook Bernhard Jenschke is het met deze inschatting volledig eens en citeert in dit verband de “vaste overtuiging van Jung” dat “een echte hervorming van het gemeenschapsleven slechts mogelijk (is) op een religieuze basis”34. Ook hij beklemtoont het “universalistisch gemeenschapsbegrip” van Jung35.
In de door Mauersberg gepubliceerde briefwisseling tussen Pechel en Jung merkt Jung op dat hij gesteund werd door Krupp, maar waarschijnlijk mocht hij ook van Bosch steun verwachten. Wat Jung niet wenste, was zijn eigen partij oprichten, eerder geloofde hij met hulp van zijn “orde” achter de coulissen te kunnen werken. De grootindustrie van haar kant hoopte met Jung een sterke tegenbeweging tegen Hitler te kunnen opzetten. Jung zelf schrijft in een brief van 23 december 1930 aan Pechel:
“Natuurlijk bestaat er in het Westen een nationaalsocialistiscche angstpsychose en Hitler heeft zijn gekende begeesterende ovaties gekregen. Daarnaast bestaat echter het eenvoudige feit van mijn invloed, die sterker dan ooit is. Feit is dat ik vandaag een van de weinige tegengewichten ben tegen het nationaalsocialisme. Maar alleen dan als ik me niet in een belachelijke strijd tegen Adolf Hitler laat opjagen. Mijn opdracht is juist het tegenovergestelde”36
In een brief van 5 september 1929 aan de hoofdredacteur van de Rheinische-Westfälische Zeitung had Jung iets concreter geschreven:
“Wat mijn stelling tegenover het fascisme betreft, kan ik u vertrouwelijk meedelen dat mijn politiek levensdoel gaat in de richting van een dictatuur. Ik waarschuw alleen voor een dictatuur zonder inhoud, dit is voor het Duitse volk niet draaglijk. Daarom mijn vertwijfelde bemoeienissen om door geestelijk-wereldbeschouwelijke verdieping de zin van de organische staat in het volle daglicht te plaatsen”37.
In 1932 werd een lid van de Herrenclub, Franz von Papen, Rijkskanselier. Van Papen had natuurlijk de steun van de oude Pruisische leidende kringen en de grootindustrie. Op aanbeveling van Pechel nam de nieuwe Rijkskanselier Edgar Julius Jung als privé-secretaris38. Jung nam hierdoor een uiterst invloedrijke positie in, want tot de agenda behoorde ondermeer het opstellen van de toespraken voor de nieuwe rijkskanselier. Anderzijds had von Papen zich ook reeds openlijk39 ten gunste van de politieke ideeën van Moeller van den Bruck, van Leopold Ziegler en ook van Edgar Julius Jung uitgesproken. Hij was ook goed op de hoogte van de gedachtewereld van een figuur als Othmar Spann.
Nu bestaat er geen twijfel over dat E.J. Jung op zeer vriendschappelijke voet stond met Evola. Dit wordt ons bevestigd door een jeugdvriend van Jung, Edmund Forschbach en wel in zijn boek Edgar Julius Jung40, waarin hij meldt dat Evola de enige hem gekende buitenlandse figuur was, waarmee Jung regelmatig contact had. Ook Leopold Ziegler, vertegenwoordiger in Duitsland van Guénons ideeën en auteur van twee boekdelen Das Heilige Reich der Deutschen41schrijft in een brief van 9 juni 1951 aan professor Walter Heinrich in Wenen:
“Evola! Ik kende hem tot hiertoe alleen maar van naam. Maar hij had de weg gevonden naar mijn vermaarde vriend, Edgar Julius Jung en met hem wou hij een Gibelijnse partij stichten. Hem met me in contact brengen, dit was de eerste doelstelling van Jung”42
Volgen hierop enkele opmerkingen betreffende de heilige Graal.
Forschbach wijst enkele zeer belangrijke punten aan, die op zeer enge contacten wijzen tussen Evola en Jung als hij in zijn boek43 passages uit de beroemde “Marburger Rede” aanhaalt, redevoering gehouden door de toenmalige rijkskanselier von Papen, maar voor het grootste deel door Jung geschreven en die de totalitaire trekjes van het nationaalsocialisme sterk aan de kaak stelde. De rede werd uitgesproken op 17 juni 1934, Hitler was aan de macht gekomen op 30 januari. De gevolgen van de rede waren direct zeer duidelijk en zeer hard. Von Papen werd uit de regering verwijderd en Jung zelf werd tijdens de “Nacht van de Lange Messen” door een groep nationaalsocialisten vermoord, hoewel hij geen enkel contact had met Ernst Röhm. Herinneren wij er even aan dat van nationaalsocialistische zijde nadrukkelijk werd vermeld dat Jung wegens zijn buitenlandse contacten uit de weg werd geruimd. In deze “Marburger Rede”, een laatste, maar erg late poging van de conservatieve oppositie tegen de machtsaanspraken van Hitler, zegt von Papen woordelijk:
“Wie erover geïnformeerd is, wat in Europa en in het hoofd van de besten en de edelsten zich als een nieuwe gibellijnse partij aan het vormen is …”
Ieder die Evola heeft gelezen, zal zijn ideeën herkennen, en ook voor Forschbach zijn dit duidelijke aanwijzingen voor een gedachtegang op zijn Evola’s. Daarenboven is dit citaat naadloos inpasbaar in de hierboven geciteerde zinsnede van Leopold Ziegler aan prof. Heinrich Walter. Von Papen heeft het in de rede verder over het “Derde Rijk”, het “Rijk van de Heilige Geest”, zoals de middeleeuwse monnik Joachim de Flore het in zijn visioen na het “Rijk van de Vader” en het “Rijk van de Zoon” zag ontstaan. We geven in deze samenhang graag nog een citaat uit een brief van Leopold Ziegler van 10 april 1951 aan zijn vriend en psychiater Ludwig Binswanger, dat aan deze geschiedenis een interessant en vrij onbekend aspect toevoegt44:
“… en weer overvallen doodsangsten mij elke nacht, na mijn vlucht uit Kreuzlingen. Tegen de avond was het mijn vrouw eindelijk gelukt om oncontroleerbare geruchten over de terechtstelling van Edgar Julius Jung in de moordnacht van 30 juni bevestigd te krijgen. Van alle Duitse politici stond hij mij het dichtst op politiek vlak. Voor ons volk en zijn staat volgden wij bijna gelijkmatig dezelfde doelstellingen. En met Pinksteren hadden wij in alle openheid over Jungs voornemen om Hitler neer te schieten, gesproken. Brieven hierover, ook al zijn ze in een bedekte manier opgesteld, moeten zich nog in de correspondentie van Jung bevinden. Kortom: elke waarschijnlijkheid wees er op dat ik het lot van Jung zou moeten delen, temeer omdat ik nog in de lente op vraag van Jung de vice-kanselier von Papen in Sorrento bezocht om hem de ogen te openen over Hitler”.

JUNG EN ZIEGLER

De vriendschap tussen Jung en Ziegler dateert van de jaren ’20. Ze ontmoeten elkaar voor het eerst in de woning van Jung in München. Om Jungs politieke streven te steunen verklaart Ziegler zich bereid om zijn ideeën samen te vatten en te publiceren. Het resultaat werd zijn boek Fünfundzwanzig Sätze vom Deutschen Staat45. Er was alleen onenigheid over de vraag of Jung na de moord op Hitler de macht in het land zou kunnen grijpen. Ziegler wees dit categoriek van de hand, maar vroeg zich achteraf wel af, of hij met zijn uitgesproken mening niet negatief had ingegrepen in de loop van de geschiedenis46.
Vandaag twijfelt niemand er nog aan dat de politieke acties van Jung en von Papen (met zijn “Kabinett van baronnen”) de toegang voor Hitler in een regering objectief vergemakkelijkten. Maar in 1932, toen von Papen rijkskanselier werd, was de strijd tussen conservatieven en natioaalsocialisten absoluut nog niet beslecht. De doorslag zal uiteindelijk de grootindustrie met haar geldmiddelen geven. En die industrie – vroeger zoals nu – die vooral geïnteresseerd was in stabiliteit en betekenisvolle toekomstperspectieven, schijnt in Hitler de persoon te hebben gezien, die stabiliteit kon verzekeren. Was de strijd tussen de twee groepen in Duitsland anders verlopen, dan had Evola zonder twijfel steun van zijn machtige vrienden kunnen krijgen, en had hij in Italië misschien een belangrijke rol kunnen spelen. Daarenboven zou hij als verbindingsman naar andere Europese landen waar hij contacten had, onvervangbaar zijn geweest.

Evola had verder ook nauwe contacten met een persoon die reeds een wijdvertakt netwerk van conservatieve krachten in Europa had uitgebouwd, Prinz Karl Anton von Rohan (1896-1975). In 1924 had von Rohan de “Fédération des Unions Intéllectuelles” opgericht en hetzelfde jaar in Parijs een internationale vergadering georganiseerd, die figuren uit gans Europa samenbracht47.
De Zwitserse vertegenwoordiger bvb. was Gonzague de Reynold48, die ook met Evola in contact stond. In 1922 had von Rohan in Wenen de conservatief-katholieke “Kulturbund” opgericht, Evola zou er in 1936 een toespraak houden. Op deze voordrachtcyclus zouden nog andere grote namen verschijnen, de fysicus Max Planck, de dichter Paul Claudel, de psycholoog Jean Piaget, de geopoliticus prof. Karl Haushofer, bisschop Alois Hudal en Gonzague de Reynold49. In 1925 verscheen het eerste nummer van de Europäische Revue onder de leiding van von Rohan, en binnen enkele maanden tijds publiceerde een ganse reeks intellectuelen van rang in dit tijdschrift, Croce, de Montherlant, Ziegler, Tagore, Pirandello, Hoffmannsthal, Valery, Stresemann evenals de vriend en medewerker van Evola, de antifascist en overtuigde democraat Colonna di Cesaro. Diens moeder had de anthroposofie in Italië binnengebracht en zich daadwerkelijk ingezet voor de verspreiding50. De volgende jaren vond men er naast Evola, auteurs als Thomas Mann, Carl Schmitt, Ernest Hemingway, C.J. Jung, de graven Dürckheim, Coudenhove-Calergi, en verder Hans Blüher. Deze Europäische Revue stond waarschijnlijk Evola met zijn feuilletonbladzijde in het kader van het blad Il Regime Fascista voor ogen. Het is opmerkelijk dat veel auteurs in beide tijdschriften publiceerden, wat wijst op veelvuldige steun door de prins von Rohan.


VON RHOAN’S IDEEEN OVER EUROPA

Wij moeten beklemtonen dat von Rohan over Europa heel anders dacht dan de gekende graaf Richard von coudenhove-Calergi met zijn Paneuropabeweging. Prins Karl Anton von Rohan dacht namelijk eerder in “metapolitieke” categorieën, omdat hij voor alles een gemeenschappelijke geestelijk klimaat wilde voorbereiden en pas daarna concrete stappen naar een Europese politieke eenheid wilde zetten. Coudenhove-Kalergi daarentegen wilde van den beginne af een politieke eenheid van Europa, maar dan zonder Groot-Brittannië en Rusland, want beide landen zouden niet-Europees zijn. Evola stond duidelijk dichter bij de principes van von Rohan, wat hem echter niet belette ook in het tijdschrift van von Coudenhove-Kalergi, “Paneuropa” te publiceren.
In 1936 moest von Rohan de leiding over de Europäische Revue afgeven, omdat het tussen de Oostenrijkse en Duitse regering tot onenigheid was gekomen. In 1942 verscheen het tijdschrift niet meer. Stippen we tenslotte aan dat prins von Rohan in zijn boek Schicksalsstunde Europas51 het werk van Evola Rivolta contro il mondo moderno als een “belangrijk werk” omschrijft.

In Wenen had Evola ook contact met de vriendenkring rond de charismatische econoom en filosoof Othmar Spann. Die had een hechte groep van leerlingen en aanhangers rond zich verzameld en bezat zowel in Duitsland als in Oostenrijk grote invloed. Zelfs Ernst von Salomon, de bekende auteur en medeplichtige in de moord op Walther Rathenau, ging naar Wenen om de voorlezingen van Othmar Spann bij te wonen52.
Als professor was Spann de theoreticus van “de ware staat”53, begrip dat bij alle conservatieven in Europa goed gekend was. Zo heeft een Franz von Papen Spann in Wenen leren kennen en in contact gekomen, evenzeer als Edgar Julius Jung, die hem vereerde en citeerde. Zelfs in Italië kende men zijn naam goed, want hij publiceerde regelmatig in het tijdschrift van Carlo Costagmagno, Lo Stato. Zijn belangrijkste leerling en opvolger, professor Walter Heinrich publiceerde hetzelfde tijdschrift54. Gingen we er tot hier toe van uit dat deze artikels op aangeven van Julius Evola werden opgenomen55, dan moeten wij er sedert de opzoekingen van Giovanni Franchi56 geloven dat het Costamagna en zijn tijdschrift was die Evola met Spann en zijn vriendenkring in contact bracht. In zijn autobiografie schrijft Evola namelijk dat hij von Rohan en Spann eerst in 1934 leerde kennen. Maar de medewerking van de Weense school aan Lo Stato start echter reeds in 1930. Franchi neemt aan dat Walter Heinrich voor zijn studie over het fascisme in Rome Costamagna in Rome heeft ontmoet, vermoedelijk naar het einde van de twintiger, begin van de dertiger jaren. Eigenlijk was Evola minder met Othmar Spann 57, maar vooral met zijn zoon Rafael Spann, die enkele jaren later in een verkeersongeval om het leven zou komen. Othmar Spann’s katholiek universalisme was ook te verschillend van Evola’s heidens imperialisme ondanks enkele gemeenschappelijkheden, zoals hun opvatting over de Middeleeuwen.

Volgens informatie die we van de Europese politicus dr. Theodor Veiter mochten ontvangen, die zowel Rafael Spann als Julius Evola persoonlijk heeft gekend, zouden beiden met andere personen in Wenen een vrij gesloten kring, de Kronidenbund hebben opgericht, hiermee refererend naar Kronos, de leidende godheid in het “Gouden Tijdperk”.

MUSSOLINI EN DE GANZHEITSFORSCHUNG

In een recensie voor het Zeitschrift für Ganzheitsforschung 58 schrijft dezelfde dr. Veiter, die naar eigen zeggen ook Mussolini persoonlijk kende, dat Evola wegens zijn medewerking aan het tijdschrift Affari Esteri, bij Mussolini ernstig misnoegen zou hebben opgewekt, en wel dusdanig dat hij onmiddellijk Italië moest verlaten en in Wenen als “U-boot” moest gaan leven. De familie Spann zou hem onmiddellijk hebben opgevangen. Deze geschiedenis zou wel eens helemaal fout kunnen zijn. Veiter meent nl. te weten dat Evola vreesde door de beulsknechten van Mussolini te zullen worden vermoord, maar dit spreekt alle opvattingen tegen die men heeft over de historische relaties tussen Evola en Mussolini59.
En toch zou in deze onduidelijke geschiedenis een stukje waarheid kunnen steken. Want Domenico Rudatis, lid van de magische Evoliaanse “groep UR”, medewerker aan het door Evola geleide (en door Mussolini verboden) tijdschrift La Torre, maar tevens bergbeklimmer en vriend van Reinhold Messner, heeft ons persoonlijk bevestigd dat Evola in Wenen onder een vals paspoort leefde. Hij heeft zelf deze pas gezien. Ook in Evola’s “geestelijke” autobiografie60 steekt hieromtrent een duidelijke richtingaanwijzer.
Dit stemt dan weer overeen met hetgeen – weliswaar op een later tijdstip – de traditionalist dr. Heinz A. Ludwig meedeelde. Hij volgde sedert 1932 Evola opmerkzaam. In een brief van 22 januari 1986 schrijft hij dat na Evola na de val van Wenen identiteit voor de Russen verborgen wilde houden, terwijl hij tezelfdertijd zwaar gewond na een bombardement in een ziekenhuis lag. Het is zeer goed denkbaar dat Rafael Spann hem in deze moeilijke periode heeft geholpen. De vriendschap tussen beiden wordt in verschillende getuigenissen bevestigd en stemt overeen met hetgeen Evola zelf in zijn autobiografie schrijft.
Er is nog een hypothese rond de anonimiteit van Evola: die zou als oorzaak kennen zijn opzoekingen naar vrijmetselaars en documenten van andere orden. Op die opzoekingen gebaseerd wilde hij een werk met de titel “geheime geschiedenis van de geheime genootschappen” uitgeven. En of dat alles te maken heeft met een zin uit Strahlungen II,61 van Ernst Jünger is niet meer uit te maken. Hierin staat:
“Op de thee bij Valentiner. Ik trof er Heller, Eschmann, Rantzau en de dokteres, gesprek over Washington Irving, Eckermann en vorst Schwarzenberg, op wiens drijven in Wenen een ongelooflijke hoeveelheid nog niet bewerkt materiaal over Europese geheime genootschappen zou samengevoegd worden”.
Bekend is in elk geval dat de nationaalsocialisten alle belangrijke vrijmetselaarsarchieven en bibliotheken in beslag hebben genomen. Dr. Ludwig merkt echter op dat Evola geen geheime documenten te lezen kreeg. Hij kreeg deze informatie van Jean Tourniac, een leerling van René Guénon, en stond ook met hem in briefcontact.
Uit de succesvolle opzoekingen van de Amerikaanse Dana Lloyd Thomas bij het Romeinse politiebestuur (opzoekingen die zovele hier besproken documenten over Evola opleverden) is komen vast te staan dat Evola op 10 juni 1942 zijn paspoort werd ontnomen62. Het initiatief ging uit van Italiaanse Buitenlandse Zaken, die gealarmeerd werd over de inhoud van zijn voordrachten in Duitsland. Daarin had Evola het door Italië zo gekoesterde begrip “Latinità” als een onhoudbare stelling omschreven. Ook het zich distantiëren van het “mediterraan” element van het Italiaanse volk en het sterker benadrukken van haar “Noordse” component zal in het fascistische vaderland erg kwalijk worden genomen. Vooral onuitstaanbaar was het dat Evola in volle oorlogstijd een wig dreef tussen de verschillende volksgroepen en daarmee de eenheid onder de Italianen zelf in gevaar bracht. Tijdens een voordracht in Wenen in 1941 was Evola zo ver gegaan dat hij de Italianen het recht op een eigen natie ontzegde, en hij het opgaan van Italië in een heilig Roomse Rijk van de Duitse Natie voorstelde. Het bericht van de Italiaanse generaal-consul aan Rome was vernietigend. Maar ook in Duitsland stootten de thesen van Evola op weerstand, omdat ze evenzeer tegen de voorstellen van Rosenberg terzake waren gericht. Evola’s antipathie voor Rosenberg, die hij persoonlijk kende, was reeds lang gekend.
Om te beletten dat Evola in het buitenland schade zou aanrichten, werd hem dus zijn pas ontnomen. Evola weerde zich heftig en Mussolini moest persoonlijk tussenkomen en herriep de maatregel. Maar door weerstand in de Italiaanse bureaucratie werd Evola’s geduld meermaals zwaar op de proef gesteld.

GEEN GEWONE VOORDRACHTSREIZIGER

Evola was duidelijk geen gewone voordrachtsreiziger, maar stond in een min of meer delicate opdracht van Mussolini om een brug van verstandhouding tussen Italië en Duitsland op te bouwen. Maar in de woorden van Dana Lloyd Thomas: de plannen van Mussolini waren van strategische aard, die van Evola van eschatologische aard. Zo is het meer dan waarschijnlijk dat Evola vanaf een bepaald tijdstip – op grond van zijn metafysisch gebaseerd dogmatisme – als “politiek ongeschikt” voor zijn opdrachten werd geacht, want hij was er wonderwel in geslaagd zowel Duitsers als Italianen op de zenuwen te werken. Maar of deze geschiedenis samenhangt met die van het valse paspoort en de valse naam is nog zeer de vraag.
Hier moet ook de mening van Christophe Boutin vermeld, die de omvangrijkste biografie over Julius Evola heeft gepubliceerd63. Boutin meent namelijk uit verschillende opmerkingen van Evola te mogen opmaken dat deze tegen het einde van de oorlog bij de Duitse SD (Sicherheitsdienst) als agent actief was en politieke informatie verzamelde64. Philippe Baillet spreekt Boutin hierin tegen65, maar kan de stelling door gebrek aan bewijzen niet weerleggen. Hij wijst op een zin in Evola’s later boek over fascisme en nationaalsocialisme66, die een mogelijke verklaring zou kunnen zijn .
Hierin staat er:
“… en streefde de SS er naar een wereldbeschouwelijke stoottroep67 te worden. Geruime tijd reeds heeft zich binnen de SS een SD of Sicherheitsdienst ontwikkeld, die oorspronkelijk ook culturele activiteiten en een culturele bedoeling had (verklaring van Himmler in 1937). Ook als de SD later een andere richting zou inslaan – inbegrepen de contraspionage – behield Bureau VII steeds zijn oorspronkelijk karakter en veel professoren met naam en onderzoekers behoorden tot deze SD”.
Verder schrijft Evola over de “erelijst” van de SS, die cultuurscheppende persoonlijkheden kunnen vervoegen, in zoverre ze bijlangrijke bijdragen leverden, en hij vernoemt o.a. professor Franz Altheim en professor O. Menghin van de Weense universiteit. We komen later nog terug op deze SS-documenten die een zeer negatief oordeel over Evola uitspraken en daarmee in tegenspraak staan met een mogelijke SD-samenwerking.
Terug naar het jaar 1936. In mei – vermoedelijk op aanvraag van de GESTAPO – een dossier samengesteld met als titel “De Spann-groep, gevaren en uitwerkingen”. Ze droeg het stempel “geheime commandozaak”. Dit document bevestigt de angst die het nationaalsocialisme voor Spannen zijn kring had. Het volgende staat er te lezen:
“De leiding van de ganse Spannkring is in Wenen gevestigd. Terwijl professor Othmar Spann zich politiek op de achtergrond houdt, ligt de eigenlijke politieke leiding van de Spannkring in handen van Walter Heinrich en Rafael Spann, de tweede zoon van Othmar Spann”. Rafael Spann wordt als “politiek gevaarlijk intrigant” omschreven. En het was inderdaad de bedoeling van Rafael om vertrouwensmensen uit de Spanngroep op alle belangrijke posities binnen het nationaalsocialisme te brengen. Het was zijn broer, Adelbert, zelfs gelukt om lid van de Leibstandarte Adolf Hitler te worden. Ook von Salomon bevestigt deze infiltratiepolitiek in zijn boek Der Fragebogen68. In hetzelfde document wordt ook een interessante, waarschijnlijk in beslag genomen, brief van Rafael Spann van 4 maart 1935 aan een “onbekende Italiaan” gericht, geciteerd. Daarin heeft hij het vooral over de pogingen van de Spanngroep zich tegen de biologisch-rassistische stellingen van de NSDAP en Alfred Rosenberg te verzetten. De Spanngroep was van mening dat het “rassen materialisme” het zwakste punt van de nationaalsocialisten was en dat het verzet daar moest starten.

VERZET VAN DE SPANN-AANHANGERS

Deze brief is in het Duits geschreven: Evola beheerste de taal toen reeds zeer goed. Daarenboven kenden Rafael Spann en Evola elkaar reeds. Wij durven daarom stellen dat de brief van Rafael aan Evola zelf was gericht. Dit vermoeden wordt gesteund door een andere brief van Rafael Spann aan de “onbekende Italiaan”, gedateerd op 12 februari 1935 en eveneens in het Duits gesteld.
Rafael merkt op dat betreffende Costamagna “de zaak reeds als geregeld kan worden beschouwd…” Othmar Spann zou namelijk in Costamagna’s tijdschrift Lo Stato een artikel publiceren en Evola werkt op dat moment mee69.
Hierdoor komen ook de pogingen van Evola om een eigen rassentheorie op te bouwen, in een ander daglicht te staan. Evenals zijn plannen om een Duits-Italiaans tijdschrift, Sangue e Spirito, gericht op zijn rassenleer, uit te geven. Die plannen werden echter ondanks toestemming, maar zonder aanwijsbare grond (als men even geen rekening houdt met de “indruk” die men in bepaalde politieke kringen in Duitsland en Italië over Evola) nooit uitgevoerd. Misschien bestond er tegen de rassistische opvattingen van het nationaalsocialisme, waarvan Rosenberg als “geestelijk vertegenwoordiger” gold en wiens “Mythos der XX. Jahrhunderts” – dit geven documenten toch aan – in Spannkringen als “onzin” doorging70, misschien bestond er tegen die opvattingen toch zo iets als een conservatief-revolutionair front?
Het zou ook Evola’s heftige aanval op Rosenberg verklaren, die hij in juli 1935 in Lo Stato publiceerde71. Acties tegen Othmar Spann lieten niet lang op zich wachten. Rosenberg had in zijn “Mythos” de “nieuwe intellectualistische scholastiek” aangevallen, en daarbij vooral het “universalisme van Rosenberg in het vizier genomen, omdat Spann aan religie een hogere waarde toekende dan aan “Volkstum”. Vooral vanaf 1938 werd een campagne tegen Spann opgezet. Daaraan namen zelfs het officiële orgaan van de NSDAP, “der Völkischer Beobachter” en het officiële orgaan van de SS, “Das Schwarze Korps”. Ook gespecialiseerde wetenschappelijke of juridische vakbladen deden hun duit in het zakje. “Das Schwarze Korps” schreef over de Spannkringen: “Zij voeren een selectie door op basis van het geestelijke en … ze laten alleen het intellect gelden … en vermijden elke voeling met het volk. Gelet op de honger naar vorming en de zelfberadenheid van ons volk naar geestelijke en wereldbeschouwelijke vragen, zijn deze zwetsers gevaarlijk”.
Spann werd benoemd tot “klassenstrijder van de geest”72. Het resultaat van deze vijandschap liet zich eveneens merken als op de dag zelf van het binnenmarcheren van de Duitse troepen in Wenen Othmar Spann en dr. Walter Heinrich werden gearresteerd en in de gevangenis belandden.
De naam van professor Walter Heinrich (1902-1984) is eveneens al meermaals gevallen. Walter Heinrich was zonder twijfel de leerling die het dichtst bij Othmar Spann stond. Hij leerde Evola waarschijnlijk in 1934/1935 kennen (misschien zelfs vroeger reeds in Rome). Volgens een dame uit de Spanngroep hield Evola aan de universiteit van Wenen een voordracht. Zij had deze voordracht bijgewoond met andere leden van de Spanngroep. Evola’s kennis van de Duitse taal was op dat moment nog zeer gebrekkig, wat hij in de volgende jaren enorm zou bijwerken. Haar is vooral zijn bijna pijnlijke zorg voor het uiterlijk en zijn monocle bijgebleven.
Men kan aannemen dat er tussen Evola en Heinrich een uitgebreide briefwisseling moet hebben bestaan, temeer omdat Heinrich onophoudelijk naar Italië reisde. De briefwisseling schijnt echter verloren zijn gegaan. Een brief van 3 augustsus 1961, waarin Evola aan Heinrich vraagt om de egyptoloog en schoonzoon van Ezra Pound, Boris de Rachewiltz, aan een vergadering van de Gesellschaft für Ganzheitsforschung te laten deelnemen, is wel behouden geworden.

Dat Heinrich de gedachten van Evola hoog inschatte, vinden wij in zijn werk terug 73. De invloed van Evola op Heinrich moet echter meer worden gezien als de bevestiging van Heinrich's eigen ideeën omtrent de wereld van de traditie. Heinrich had nl. al een grondige studie over René Guénon74 en Leopold Ziegler beëindigd. Ook de Ganzheitslehre van Othmar Spann heeft ongetwijfeld sterke analogieën met het traditioneel gedachtegoed, want er zijn de gemeenschappelijke wortels met Plato en het Duits idealisme.
Wij willen hier graag ook een ander mogelijk of waarschijnlijk aanknopingspunt tussen Evola en Heinrich aanhalen. Het steunt op de pas onlangs bekend geworden bemiddelingsdaden van Evola in de Sudetencrisis. Vermoedelijk tegen het einde van 1938 schreef Evola voor het tijdschrift Bibliografia Fascista een zeer gedetailleerd en genuanceerd artikel over de politieke toestand in Tsjecho-Slowakije75. Daarin staat dat Evola midden 1938, dus nog voor het uitbreken van de opstand en voor de annexatie, directe gesprekken gevoerd had met hoge functionarissen van Tsjecho-Slowakije, bvb. met de voormalige minister van Buitenlandse Zaken, Kamil Krofta. Evola was "persoonlijk in Berlijn en in Praag" gaan toetsen of er voor de Sudetenduitsers een autonomie "naar Zwitsers model" mogelijk was. De Tsjechische minister van Buitenlandse Zaken had een dergelijke idee niet uitgesloten, maar wou begrijpelijkerwijze garanties van de grootmachten voor de integriteit van het grondgebied. Van een annexatie van deze Duitsers "sic et simpliciter was nog helemaal geen sprake, noch bij de Sudetenduitsers, noch in de Wihelmstrasse. Er was sprake over een autonomie binnen Tsjecho-Slowakije". In zijn artikel merkt Mutti op dat dit plan van Evola met de Duitse Rijksminister voor Buitenlandse Zaken maar ook met die politieke kringen, die Evola in Oostenrijk frequenteerde, vooral moet zijn bepaald. Deze bewering schijnt echter op minstens één punt omstreden te zijn. Want waarom zou een rijksminister van Buitenlandse Zaken, bekend om zijn wantrouwen en onzekerheid, zich van een persoon bedienen, die zowel in Duitsland als in Italië omstreden is? Verder zijn er ook geen documenten of getuigenissen die de mening van Mutti ondersteunen. Het hierboven vermelde GESTAPO-bericht citeert op blz. 23 de volgende zin uit de Zwitserse Weltwoche van 11 oktober 1935 :
"De eigenlijke leiding van het Sudetendeutsche Heimatfront ligt in de handen van de Kameradschafsbund, een kameraadschappelijke vereniging van jonge Sudetenduitse politici, met in het middelpunt ervan de assistent van de bekende professor Othmar Spann, privé-docent dr. Heinrich. Zijn opdracht is het de ideeën van Spann te verspreiden. Wie nu de zware persoonlijke en onoverbrugbare tegenstellingen tussen de katholieke standenstaatsgeleerde Othmar Spann en de heidense totaliteitsmysticus Rosenberg kent, begrijpt meteen ook dat de jonge mensen van de Kameradschaftsbund eerder neigden naar het Oostenrijks dan naar het Rijksduits model. De Sudentenduitse jongeren van Spann weten maar al te goed dat zij bij een Gleichschaltung op zijn Hitler verloren zijn, en wensen daarom eerder een verwerkelijking van hun standenstaatsideeën in het raam van een Tsjechoslovaakse republiek".
Het streven van Evola en Heinrich ging dus in dezelfde richting, die objectief gezien in strijd was met de nationaalsocialistische expansieve stellingen. Misschien verklaart dit politiek "naar buiten treden" van Evola de niet direct begrijpelijke en voor Evola persoonlijk veel te belangrijke aanmaning van de persoonlijke staf van de Reichsführer SS dat "zijn verder doordringen in de leidende kringen van de partij en de staat" en "zijn propagandistische bedrijvigheid in buurlanden in de gaten moest worden gehouden".76

Tenslotte wensen wij nog aan te stippen dat Evola het boek van Heinrich, Hat der Westen eine Idee, zeer waarderend besprak77.
Een andere persoon van belang in de Spanngroep was dr. Theodor Blahut, eertijds voorzitter van de nu nog bestaande "Deutsch-Akademische Austauschdienst" in Rome. Wolfgang Schieder schrijft in een bijdrage78 dat het vermoedelijk dr. Blahut was die het de niet meer onomstreden Carl Schmitt mogelijk maakte in Rome een voordracht te houden. Van de weduwe van dr. Blahut, die in het Zietschrift für Ganzheitsforschung overigens een reeks van gedetailleerde recensies over het werk van Evola schreef, weten we dat Theodor Blahut met Evola in nauw contact stond79. Gelet op het feit dat Schieder eveneens schrijft dat het dr. Blahut was die verantwoordelijk was voor het voor Carl Schmitt zeer belangrijke kennismaking met Carlo Costamagna en anderzijds Evola zowel Costagmagna als Blahut kende, is aan te nemen dat Evola op dat moment ook Carl Schmitt reeds kende. Daarbij kwam dat Evola de Duitse taal goed beheerste en kwam dan weer Carl Schmitt goed uit. Schieder, die niet op de hoogte is van de relatie Blahut -Evola, merkt op dat Evola waarschijnlijk pas in 1941 Carl Schmitt in Berlijn leerde kennen. Evola hield op dat moment een voordracht voor de Duits-Italiaanse vereniging. Toch schrijft ook Schieder dat zij elkaar misschien reeds kenden vanaf 1934. Verder merkt Schieder op dat Schmitt "naar eigen zeggen" met Julius Evola "zeer druk aan gedachtenuitwisseling" deed. Spijtig alleen maar dat hierover verder geen bronnen voorhanden zijn.
Wat wel behouden bleef in het Staatsarchiv Düsseldorf, in de nalatenschap van Carl Schmitt is een reeks van zeven brieven van Julius Evola, allen uit de na-oorlogse periode. In deze brieven doet Evola vergeefse pogingen om van Carl Schmitt toestemming te krijgen om een verzamelband van deze te vertalen80. De antwoorden echter van Schmitt zijn niet bewaard gebleven. En of er in de nalatenschap van Carl Schmitt nog andere sporen van Evola te vinden zijn, hebben we ook niet kunnen achterhalen. Nochtans zijn hun politieke en wereldbeschouwelijke opvattingen zo verschillend, dat een engere samenwerking tussen beiden niet zeer waarschijnlijk is81.
De waardering van de dichter Gottfried Benn voor Evola daarentegen was ook in bredere kringen bekend geraakt. De recensie "Sein und Werden"82 over het hoofdwerk van Evola, "Rivolta contra il mondo moderno" kan hiervoor als voldoende aanwijzing gelden. Maar reeds in 1933 had hij in een tijdschriftartikel over het expressionisme het volgende neergeschreven:
"Het leidt voor mij geen twijfel dat dit politiek in de richting gaat van die Gibellijnse traditie, waarvan Evola zegt dat de adelaars van Odin die van het Romeinse legioen tegemoet vliegen"83.
Ook in kleinere geschriften uit zijn nalatenschap heeft hij het regelmatig over het metafysisch fascisme van Evola84. Er moet aan toegevoegd dat Benn in zijn correspondentie met zijn vriend F.W. Oelze de naam van Julius Evola regelmatig vernoemt85.
Voor de eerste maal in een brief van 21 december 1933, waar hij Oelze op het hart drukt, Evola's Imperialismo pagano. Il fascismo dinanzi al pericolo euro-cristiano. In een brief van 30 januari 1935 schrijft hij dat Rivolta contro il mondo moderno "zeer binnenkort in mijn drukkerij" zal verschijnen. Na enkele overwegingen over het werk, voegt hij eraan toe: "...omdat Evola's boek werkelijk grandioos is. Men kan het alleen in grote lijnen weergeven". En in een brief uit het Oostenrijkse Obergurgl (Oetztal) op 20 jui 193486 had Evola Benn gevraagd om stilistisch mee te helpen bij de vertaling van "Rivolta contro il mondo moderno" .In een brief van 27 juli stemde Benn hierin toe. Hij nam deze niet zo eenvoudige taak op zich. We weten dit uit antwoordbrief van Evola van 9/8/1934, waarin deze aan Benn zijn dank uitspreekt. Eveneens kondigt hij een bezoek aan Berlijn aan voor de herfst van 1934 en stelt ook de mogelijkheid voor om langer en persoonlijk van gedachten te wisselen. Hij komt in de brief vastbesloten op voor de "compromisloze verdediging van een geestelijk-aristokratische traditie", maar is pessimistisch. De toestand in Duitsland was voor hem totaal ondoorzichtig.
Op 24 mei 1935 stuurt Benn twee brieven van Evola naar Oelze, zodat die kennis kan maken met "het handschrift en de dictie". Een derde brief van Evola, waarin die zijn dank uitsprak voor de recensie in Die Literatur kon hij niet direct terugvinden. Op 11 december 1938 verwijst Benn voor een laatste maal naar Evola (de laatste maal, voor zover de correspondentie werd vrijgegeven, natuurlijk). Hij schrijft woordelijk: "Dan kwam Evola met de wereld van het moderne en de wereld van de Traditie. U (de heer Oelze dus) weet, hoezeer ik hem vereer..." Daarop volgen nog enkele afstandelijke opmerkingen over de Traditie.
Op 13/09/1955 schrijft Evola nogmaals aan Benn en beroept zich op hun persoonlijke kennismaking in Berlijn. Evola wou de oude vriendschap nieuw leven inblazen en heeft het ook over zijn ruggemergkwetsuur, die tot zijn verlamming leidde ("dit speelt echter voor mij maar een kleine rol"). Hij verzoekt Benn hem "een idee te geven van uw huidige standpunten".
Een antwoord van Benn is niet bekend, en Evola heeft jammer genoeg nagenoeg alle ontvangen brieven weggeworpen, zoals hij ook zijn boeken en schilderijen wegschonk.
De invloed van Evola op Benn was er daadwerkelijk. Werner Helwig, een kenner van Benn, schrijft87 :
"De visie was eigenlijk te mooi geworden, de visie van de solaire heersers, zoals Evola over het fascisme schreef. Een schitterende vervalsing, die op Benn drukte, en waaraan hij zich tot in de eeuwigheid aan verplicht voelde, toen en in heerlijk proza".

VISIE VAN DE SOLAIRE HEERSERS
Van de personen met wie Evola in contact kwam, is zeker ook nog Ludwig Ferdinand Clauss te vernoemen. Clauss heeft als schepper van het begrip "Rasse der Seele" Evola in zijn ideeën
hieromtrent zeker mee gevormd. Des te interessanter wordt de manier waarop Clauss Evola inschat. In een boek van 195888 vinden we foto's van Evola en de volgende verklaring:
"Op de voorgrond beweegt zich een mens met de stijl van een opvoering... Maar de man van de wereld ...is door dit spel, dit Middeleeuwse "voorspeI" niet onder de indruk: hij houdt innerlijk afstand en hij doorziet het. Hij speelt het spel en speelt tegelijkertijd met het spel... Ook in de verschijning van de baron zijn er elementen van deze "showman" te zien, ja, ze spelen mee op de voorgrond, ze beheersen de vertoning. De baron is een man van de wereld, en als dusdanig een geestige partner in het spel. Maar daarachter steekt een geleerd weten en een doordacht plichtsbesef, dat voldoende diep geworteld is om ook met zichzelf van tijd tot tijd te spelen".


Ook met dr. Hans K.E.L. Keiler, volkerenrechtspecialist, onderzoeksgevolmachtigde van de RockefelIer Foundation en stichter en president van de "internationale arbeidsgemeenschap van nationalisten"89 was Evola bevriend. Deze arbeidsgemeenschap streefde oorspronkelijk naar een wereldwijd wederzijds respect onder de verschillende nationaliteiten en stelde een internationale vredesordening voor, maar geraakte steeds verder in de invloedssfeer van antisemitische en nationaalsocialistische stromingen. In de reeks door Keiler uitgegeven geschriften (in 1939 waren reeds 10 banden verschenen) zijn er ook bijdragen te vinden van de latere president van het Internationale Rode Kruis, de Zwitserse diplomaat Carl Jacob Burckhardt, als van Alfred Fabre-Luce en een bijdrage van Evola gepland, maar nooit gepubliceerd. Drie congressen vonden plaats, het eerste in Berlijn in 1934, het volgende in Londen in 1935 en het laatste in Oslo in 1936. Julius Evola sprak op het congres in Londen met als thema "Christelijk of heidens nationalisme"90.
Op het eerste congres las de reeds genoemde Gonzague de Reynold -naast vele anderen -een bericht voor91.

CONTACT MET SPENGLER
In de vernoemde notitieboekjes92 beweert Yvon de Begnac dat Evola en Oswald Spengler elkaar ook persoonlijk kenden. Hiervoor konden wij geen bewijs vinden en ook in de gepubliceerde brieven van Spengler duikt de naam van Evola niet op. In de notitieboekjes laat Mussolini verstaan dat het Evola zelf is geweest die voor de publicatie van Spengler's werken Der Mensch und die Technik en Jahre der Entscheidung heeft gezorgd. Officieel zou de realisatie van dit werk zijn vriend en politicoloog Beonio-Brocchieri zijn opgedragen, maar officieus zou Evola daarmee belast zijn93. De ondertussen opnieuw verschenen Italiaanse vertaling van Julius Evola van Spengler's hoofdwerk Untergang des Abendlandes kwam voor de eerste keer in 1957 op de markt, dus lang na de dood van Spengler zelf94. Als afsluiting willen we graag even ingaan op de tweeslachtige verhouding van Evola met het nationaalsocialisme en sommige van haar steunpilaren. Een gedetailleerd onderzoek bestaat trouwens reeds, maar de laatste onderzoeksresultaten zijn er nog niet in vermeld95. Het is onloochenbaar dat Evola's traditionele wereldbeschouwing met het praktische fascisme in Italië niet verenigbaar was en dat hij dus bij de betrokken machthebbers zo goed als geen ondersteuning vond, met de verrassende uitzondering van Mussolini zelf, die echter ook niet te openlijk tegen zijn eigen bureaucratie kon optreden96. Het nationaalsocialisme leek hem van het begin af aan veel geschikter, omdat er steeds sprake was van de sacrale erfenis van de Germanen, van runen, van oeroude wijsheden. Zo leerde hij bvb. Otto Rahn kennen, die in kringen die zich met de esoterische zijde van het nationaalsocialisme bezighielden, gekend was. Wij leiden dit af van een postkaart die Evola aan de uitgeverij Laterza schreef, en waarin hij vroeg aan Rahn een recensieexemplaar van zijn boek "11 mistero del Graal e la tradizione ghibellina dell' Impero" te zenden97 Maar ook zijn ontgoocheling in het nationaalsocialisme kon -zoals wij reeds hebben aangeduid evenmin uitblijven. Zo zocht Evola -wat hij ook totaal verkeer~ inschatte -op één lijn te komen met de SS. Hij bezocht oa. hun Ordensburchten, om daar vast te stellen dat spiritualiteit niet de eerste zorg van de SS was98. Een enorme en bijna naïeve hoop bezielde hem: dat het hem zou lukken, belangrijke politieke figuren voor zijn ideeën te winnen. Maar juist in het geval van het nationaalsocialisme is deze hoop bijna onbegrijpelijk, vooral als men bedenkt hoe het zijn vrienden en vertrouwenspersonen onder dit regime verging: Edgar Julius Jung vermoord, Othmar Spann en Walter Heinrich gevangengezet, Gottfried Benn schrijfverbod, etc.
Met onze aandacht gericht op de enge contacten met de Spanngroep (men denke aan de hierboven vermelde brief van Rafael Spann) en met Edgar Julius Jung, die zeker bereid was en in staat was om tegen het nationaalsocialisme daadwerkelijk te fulmineren, kan men zich ook bij Evola voorstellen dat het hem te doen was om hier te infiltreren. En dit des te meer omdat hij zich -zoals hij zelf neerschreef99 -als staatsburger van een bevriende natie van Duitsland een veel grotere vrijheid kon veroorloven als de Duitsers zelf. Een sterk bewijs voor dit vermoeden is er niet, en ook Evola zelf heeft dit nooit expliciet bevestigd. Alleen vinden wij in zijn autobiografie de volgende zin terug, die op die manier zou kunnen worden geïnterpreteerd100 :
"In het geheim rechts front gaat het er steeds meer over zich meer en meer te richten naar de oorspronkelijke idee (nl. die van de "Konservatieve Revolutie" in de zin van MoeIIer Van den Bruck) en hierbij kon mijn bijdrage in doctrinaire zin nuttig zijn"
Waarschijnlijk was hij zozeer overtuigd van de hogere waarheid van zijn ideeën, dat hij gewoon geloofde in de uiteindelijke zege ervan. Alleen zo is zijn moed ook te verklaren, waarmee hij steeds opnieuw artikels publiceerde, die bij de nationaalsocialistische machthebbers ergernis opwekten101


Om nu te ervaren hoe het nationaalsocialisme Evola beoordeelde, volstaat het enkele zinnen over te nemen uit het reeds vermelde document van de persoonlijke staf van de Reichsführer SS: "Uit dit alles volgt, dat er voor het nationaalsocialisme geen aanleiding bestaat zich ter beschikking van baron Evola te stellen. Zijn politieke plannen voor een Rooms-Germaans imperium zijn utopisch en zijn zeer geschikt om politieke verwarring te zaaien. Omdat Evola ook door het fascisme met moeite wordt geduld, en er zeker niet wordt gesteund, is het ook tactisch niet nuttig hem en zijn politieke strekking tegemoet te komen. Daarom wordt er voorgesteld:
1. het rechtstreekse streven van Evola naar de oprichting van een geheime bovenstatelijke orde en naar de oprichting van een tijdschrift dat hieraan vorm moet geven, geen concrete steun te verlenen.
2. zijn openbare activiteiten na deze voordrachtenreeks in Duitsland zonder bijzondere maatregelen stop te zetten.
3. zijn verder doordringen tot leidende figuren in partij en staat te verhinderen.
4. zijn propagandistische activiteiten in buurlanden te laten observeren."
In een brief met referentie AR/83 van 11/08/1938 staat er heel bondig: "De Reichsführer SS heeft van de stellingname rond de voordrachten van baron Evola kennisgenomen en is het met de voorstellen in de laatste paragrafen volledig eens".

vertaling: Peter LOGGHE




1 Geciteerd in “Gottfried Benn, 1886-1956, Katalog einer Ausstellung des Deutschen Literaturarchivs, Marbach am Neckar, 1987, p. 210. In 1936 versterkt Hess zijn inzicht in een bespreking van het boek van Leopold Ziegler Ueberlieferung met de volgende woorden: “Voor kort gaf de Italiaan Giulio Evola zijn werk Rivolta contro il mondo moderno uit, dat zich ongeveer met hetzelfde complex van vraagstellingen bezighoudt, alleen met minder vrijheid en op een minder frisse manier, met meer “dikdoenerij” en niet zonder occulte onhebbelijkheden. Wij hebben in Ziegler veel meer vertrouwen”. Deze nota is te vinden in Hermann Hesse, Schriften zur Litteratur, 2, Frankfurt, 1972, p. 473-475.
2 Anno II, fasc. 1 (1 jennajo 1925) p. 8-19, nu in Gian Franco Lami (a cura di), Julius Evola, L’Idealismo Realistico (1924-1928), Rome, 1997, p. 55-66.
3 Todi-Roma, 1925, p. 168.
4 Duitse vertaling Erhebung wider die moderne Welt, Stuttgart, 1935. Nieuwe vertaling van de laatste Italiaanse uitgave: Revolte gegen die moderne Welt, Interlaken, 1982 en Vilsbiburg, 1993.
5 Geciteerd in Arnold Keyserling Das Erbe der Schule der Weisheit, Wenen, 1981, band II, pag. 701-704. Hesse stond met Keyserling in contact, maar omdat beiden hun mening over Evola ongeveer tezelfdertijd hebben gepubliceerd, is onmogelijk na te gaan wie wie heeft beïnvloed. Misschien dat er zelfs helemaal geen interactie heeft plaatsgehad.
6 Julius Evola, Il Cammino des Cinabro, Milaan, 1963.
7 L”opraio nel pensiero di Ernst Jünger, Rome, 1974 en L’Operaio e le scogliere di marmo, Padua, 1977. Zie ook het voorwoord op Julius Evola, Cavalcare la Tigre – Den Tiger reiten, Engerda, 1997, p. 23 e.v.
8 De kopie van de brief, waarvan het origineel bewaard wordt in het Ernst Jünger Archiv, bevindt zich in de Fondazione Julius Evola in Rome. De huidige voorzitter, Gianfranco de Turris, heeft ons vriendelijk een kopie overgemaakt.
9 Dit plan liet Evola echter weer vallen en schreef in plaats hiervan een boek over de Arbeider bij Jünger. Wel heeft Evola het werk van Jünger An der Zeitmauer (Al muro del tempo) vertaald (Rome, 1965).
10 Politica Hermetica, I, Parijs, 1987, p. 126.
11 Stuttgart, 1997, p. 166.
12 Zie bvb. Hans Blüher, Werke und Tage, München, 1953, p. 328 e.v.
13 Il Cammino del Cinabro, Scheiwiller, Milaan, 1963, p. 136
14 zie Karlheinz Weissmann, Evola: Bibliographie der in deutscher Sprache veröffentlichen Bücher und Aufsätze Julius Evolas, zonder vermelding van jaargang, 6 bladzijden.
15 Zie bvb. De zeer uitgebreide studie van Christiane C. Günther, Aufbruch nach Asien, München, 1988, waar ook over de betekenis van Hermann Graf Keyserling wordt gesproken.
16 Max Scheler, Der Mensch im Weltalter, geciteerd in het belangrijke werk van Kurt Sontheimer, Antidemokratisches Denken in der Weimarer Republik, München, 1962, p. 43.
17 Ook geciteerd in het hierboven vermelde boek van Sontheimer, Antidemokratisches Denken …, p. 46 e.v.
18 In het tijdschrift Die Neue Gesellschaft – Franfurter Hefte, augustus 1996, p. 730-736.
19 Nr. 34354.A1 en ook afgedrukt in het Roomse tijdschrift Politica Romana, 4/1997, p. 276. Een faksimile-afbeelding van het document bevindt zich op p. 289. Evola stond blijkbaar (opnieuw) onder politie-controle. Zo had hij zich bvb. Ook gekeerd tegen het publicatieverbod van La Torre en had bewust dit publicatieverbod overtreden.
20 Het spreekt vanzelf dat Evola nooit een vertegenwoordiger van de antroposofie in Italië was. Alleen waren niet weinig vrienden en bekenden ook actief in theosofische kringen. Ook in de door Evola geleide magische groep UR bevonden zich meerdere Steiner-aanhanggers. Zie hiervoor het voorwoord van Renato del Ponte in Julius Evola, Gruppe von UR. Magie als Wissenschaft vom Ich, Interlaken, 1985, p. 18. Heruitgegeven als Grundlegung der Initation, Bern, 1998.
21 Wat betreft de politieke opvattingen van Evola en Stapel, zie ook het artikel van Robert Steuckers, “La Contribution à “Il Regime Fascista” de Wilhelm Stapel”, Vouloir, 119/121, juli-september, 1994, p. 37-38.
22 De uitnodiging hiertoe vermeldt Evola zelf ook in zijn Il Cammino del Cinabro, p. 137.
23 Afdruk van het document in Politica Romana, 4/1997, p. 278.
24 Zie hiervoor Franz Dröge en Michaël Müller, Die Macht der Schönheit, Avantgarde und Faschismus , oder die Geburt der Massenkultur, Hamburg, 1995, p. 299-310.
25 Zie bvb. Zijn boek Briefe und Schriften zu Deutschlands Erneuerung, Oldenburg, 1933.
26 Günther zelf vernoemt Evola eenmaal kort in zijn boek Mein Eindruck von Adolf Hitler, p. 91.
27 Zie Hans-Jürgen Lutzhoft, Der Nordische Gedanke in Deutschland 1920-1940, Stuttgart, 1971, p. 272 e.v.
28 zie hiervoor het in dit verband zeer belangrijk boek van Volker Mauersberger, Rudolf Pechel und die Deutsche Rundschau, 1919-1933, Bremen, 1971. We konden hier heel wat informatie vinden.
29 Eerste oplage, Berlijn, 1927, tweede uitgebreide oplage, Berlijn, 1930.
30 Oldenburg, 1933.
31 Zie hetzelfde boek van Volker Mauersberger over Pechel, p. 229.
32 Louis Dupeux (ed.), “La Révolution Conservatrice”, in L’Allemagne de Weimar, Paris, 1997, p. 34.
33 In Edgar Jung, Papenkreis und Röhmkrise 133/1934, Heidelberg, 1966.
34 In Zur Kritik der konservativ-revolutionären Ideologie in der Weimarer Republik (Weltanschauungen und Politik bei Edgar Julius Jung), München, 1971, p. 74.
35 Jenschke, Zur Kritik …, p. 86 e.v.
36 Mauersberg, Rudolf Pechel und die Deutsche Rundschau …, p. 236.
37 Geciteerd in Revue d’Allemagne, Juillet-Septembre, 1984, p.395.
38 Yuji Ishida, Jungkonservative in der Weimarer Republik, Frankfurt, 1988, p. 218.
39 O.a. in zijn boek Appell an das Deusche Gewissen, Oldenburg, 1933.
40 Pfullingen, 1984, p. 85.
41 Darmstadt, 1925.
42 Leopold Ziegler, Briefe 1901-1958, München, 1963, p. 208.
43 Forschbach, Jung…, p. 118.
44 Leopold Ziegler, Briefe …, p. 209.
45 Darmstadt, 1931.
46 Verdere details van deze geschiedenis bevinden zich in de biografie van Martha Schneider-Fassbänder, Leopold Ziegler, Leben und Werk, Pfullingen, 1978, p. 150-159 en verder in het voor de niet altijd zo toegankelijk Geistesgeschichte in Duitsland zo belangrijke werk van Thomas Seng, Weltanschauung als verlegerischer Aufgabe. Der Otto Reichl Verlag 1909-1954, Sankt Goar, 1954, p. 250 e.v., en 509.
47 Zie hiervoor Europäische Revue
48 over deze voorstander van een gefederaliseerd Europa, zie hiervoor de zeer interessante studie van Paul König, Gonzague de Reynold, Winterthur, 1960 en het eerder kritisch werk van Aram Mattioli, Zwischen Demokratie und totalitärer Diktatur (Gonzague de Reynold und die Tradition der autoritären Rechten in der Zweiz), Zürich, 1994.
49 Zie Mattioli, p. 229.
50 Over de relaties tussen Evola en Colonna di Cesaro, zie het interessant artikel van Marco Rossi, “Lo Stato Democratico e l’antifascismo antidemocratico di Julius Evola” in het belangrijke tijdschrift Storia Contemporanea, XX, nr. 1, februari, 1989.
51 Graz, 1937, p. 25.
52 Zie Ernst von Salomon, Der Fragebogen, Hamburg, 1951, p. 202-220. De auteur beschrijft er zeer levendig het charisma van Spann.
53 Othmar Spann, Der wahre Staat, Leipzig, 1921 en nu te vinden in Othmar Spann, Gesamtausgabe, band 5, Graz, 1972.
54 Ondertussen zijn de bijdragen van de beide professoren gebundeld en uitgebreid met bijdragen van andere leerlingen van Spanns school uitgegeven. Zie hiervoor Giovanni Franchi, Othmar Spann, Walter Heinrich, Lo Stato Organico. Il contributo della scuola di Vienna a „Lo Stato di Costamagna“, Rome, 1997.
55 Zie hiervoor Gennaro Malgieri, Carlo Costamagna, Vibo Valentia, 1981, p. 26.
56 Zie zijn bijdrage “Il contributo della scuola universale-organicisra di Vienna a “Lo Stato” di Costamagna” in het tijdschrift Storia Verita, Anno IV, N. 22, Grossetto, juli, 1995, p. 28-31.
57 Ook als hij in een brief van 16 juli 1966 aan Roberto Melchionda Othmar Spann als “mio amico” aanduidt, zie Renato del Ponte, Julius Evola, Lettere 1955-1974, Emilia, 1996, p.65.
58 zie nr.I, 1990, p.34.
59 we verwijzen vooral naar de door de best gekende Mussolini-kenner prof. dr. Renzo de Felice uitgegeven en uit de fascistische tijd stammende notitieboekjes: Yvon de Begnac, Taccuini Mussoliniani, Bologna, 1990. De Begnac wou een uitgebreide biografie over Mussolini schrijven en had hiervoor talrijke gesprekken met hem. Uit de duizenden bladzijden van teksten en notities, waarvan de authenticiteit vaststaat, heeft Felice zijn notitieboekjes samengesteld.
60 Il Cammino del Cinabro, Milaan, 1963, p. 163.
61 Ernst Jünger,Sämtliche Werke, Band 3, Stuttgart, 1979, p. 38, gedateerd Parijs 11 april 1943.
62 Dana Lloyd Thomas, “Il filogermanismo di Julius Evola: le reazioni dello stato fascista”, in Politica Romana 4/1997, p. 263-293. De documenten bevinden zich op p. 280 e.v.
63 Christophe Boutin, Politique et Tradition (Julius Evola dans le siègle 1898-1974), Paris, 1992, p. 241-243.
64 Op dezelfde manier wordt er gefluisterd dat Evola na de oorlog CIA-agent zou zijn geworden. In elk geval bevindt zijn naam zich op een door het gerecht in beslag genomen lijst van Italiaanse CIA-agenten. Zie hiervoor Carlo Palermo, Il quarto livello, Rome, 1966, p. 22.
65 Julius Evola, Il fascismo, saggio de una analisi critica dal punto di visra della Destra, Rome, 1964.
66 Il fascismo visto dalla Destra con note sul III Reich, Rome, 1974, p. 214.
67 Deze term is in de Italiaanse tekst in het Duits weergegeven.
68 Der Fragebogen, p. 217.
69 Zie Othmar Spann, Limiti e senso del concetto di razza ,opnieuw uitgegeven in “L.F. Clauss, W. Stapel, O. Spann, J. Evola, Orrizonti del razzismo europro, Idea Imperiale e Dottrina della razza”, in het tijdschrift Trasgressioni, Firenze, I, 1, 1986.
70 Uittreksel uit het bericht, p. 5, waar dr. Walter Heinrich wordt beschreven: “… Hij is net als alle Spann-aanhangers een tegenstander van rassistisch denken. Van zijn assistent, dr. Krautzberger, is het gezegde: “Best zou iedereen Rosenbergs Mythos lezen, dan is iedereen van deze onzin eens en voorgoed genezen”.
71 Het artikel “Paeadossi dei tempi: paganesimo razzista = illuminismo liberale”. Het artikel verscheen anoniem, maar is duidelijk van de hand van Evola.
72 Geciteerd in het informatief werk van Martin Schneller, Zwischen Romantik und Faschismus, Der Beitrag Othmars Spanns zum Konservatismus der Weimarer Republik, Stuttgart, 1970, p. 171.
73 Zie vooral Walter Heinrich, Ueber die traditionelle Methode, Salzburg, 1954, nu overgenomen in Walter Heinrich, Der Sonnenweg, Interlaken, 1985.
74 Zie bv. Dossier H: René Guénon, Lausanne, 1984, p. 165 e.v.
75 Julius Evola, Bilancio europeo della crisi cecoslovacca, nu in Julius Evola, Esplorazioni e disanime, Parma, 1994, p. 237 e.v. De bundel bevat alle bijdragen. Zie ook Claudio Mutti, “Evola a Praga”, in het tijdschrift Orion, januari 1995, p. 40 e.v.
76 Actenummer AR/126 uit documentenverzameling van de persoonlijke staf Reichsführer SS geciteerd door Nicola Cospito en Hans Werner Neulen, “Julius Evola nei documenti segreti del Terzo Reich”, waarin nog andere documenten worden gepubliceerd.
77 Julius Evola, Ricognizioni, Rome, 1974, p. 141 e.v.
78 “Carl Schmitt und Italien” in het 3-maandelijks Zeitschrift für Zeitgeschichte, deel 1, 1989, p. 16. Zie ook Ilse Staff, Staatsdenken im Italien des 20. Jahrhunderts, Baden-Baden, 1991
79 Zoals bij Evola gebruikelijk, liet hij over persoonlijke zaken heel weinig los. Nochtans had hij over de analyse van dr. Blahut over de situatie van staat en leiding een zeer positief oordeel. Zie hiervoor zijn recensie in Esplorazioni e Disanime, volume II, 1940 –XVI-1943-XIX, Parma, 1995, p.77-82.
80 Het betreft Donoso Cortès in gesamteuropäischer Interpretation, Köln, 1950.
81 In 1948 verwijst Carl Schmitt in een brief aan Aemin Mohler even naar Evola. Citaat: “Het zal u interesseren te vernemen dat baron Julius Evola een onvoorwaardelijke leerling van Guénon was” (wat echter niet correct is). Zie Armin Mohler, Carl Schmitt –Briefwechsel mit einem seiner Schüler , Berlin, 1995, p. 38.
82 In Die Literatur, band XXVII, 1934-1935, p. 283-287. Nu opgenomen in Gottfried Benn, Gesammelte Werke, band IV, p. 251-255.
83Zie Gottfried Benn, Gesammelte Werke, band II, Stuttgart, 1985, p. 255.
84 Zie Gottfried Benn, Gesammelte Werke, band II, Stuttgart, 1985, p. 288.
85 Zie Gottfried Benn, Briefe, eerste band (brieven aan F.W. Oelze, 1932-1945), Frankfurt, 1979.
86 Kopieën hiervan alsook van twee andere brieven van Evola aan Benn (van 09/08/1934 en van 13/09/1955) bevinden zich in het bezit van Fondazione Julius Evola te Rome.
87 In Peter Uwe Hohendahl (verantwoordelijke uitgever), “Benn – Wirkung wider Willen”, Frankfurt, 1971, p. 232.
88 Die Seele des Anderen, Baden-Baden, 1958, p. 275, 143.
89 Over Keller zie Nicola Cospito/Hans Werner Neulen, Julius Evola nei documenti …, p. 21 e.v., waarin ook documenten van de relaties tussen Evola en Keller werden afgedrukt.
90 Zie Akademie für die Rechte der Völker (verantwoordelijke uitgever Hans K.E.L. Keller), Der Kampf um die Völkerordnung, Berlin, 1939. Van p. 126 tot 129 worden kenmerkende stukken uit de toespraak van Evola afgedrukt.
91Zie Beat Glaus, Die Nationale Front, Einsiedeln, 1969, p. 473. Op de p. 319-322 geeft Glaus een samengevatte geschiedenis van de internationale arbeidsgemeenschap van nationalisten weer, vanuit een Zwitserse bril bekeken.
92 Taccuini … zie hierboven, p. 594.
93 De gesprekken tussen Mussolini en Evola hadden niet steeds Spengler als onderwerp. Voor de eigenaardigheid vermelden we hier dat Mussolini zelf aangeeft dat hij door Evola voor de eerste maal over Sigmund Freud heeft horen spreken. Evola was toen zo begeesterd van Freud dat hij vond dat “de wereld van Freud de echte wereld van het denken moest worden”. Eveneens volgens Mussolini was het de beroemde futurist Filippo Tommaso Marinetti die hem Evola in 1922 voorstelde. Marinetti was een groot bewonderaar van Evola’s abstracte schilderkunst. Zie de Begnac, p. 646.
94 Zie de opmerkingen van Giovanni Perez, “Spengler nella cultura italiana” in Diorama Letteriaro, nr. 100, januari 1987, p. 15-22 en Julius Evola, Spengler e il tramonto dell’Occidente, Rome, 198, waarin de verschillende inleidingen van Evola in de Italiaanse uitgaven van Untergang des Abendlandes werden samengeplaatst. Evola verwijt Spengler een levensfilosofie, die te irrationeel zou zijn en te aardverbonden en die het ontbreekt aan een hogere, ordenende invloed.
95 Zie Julius Evola, Menschen inmitten von ruimen, Hohenrain-Verlag, Tübingen, 1991. Met een inleiding van T.H. Hansen.
96 Mussolini wist natuurlijk maar al te goed hoe schadelijk in de “praktische” politiek ideeën zoals die van Evola waren. Aan de andere kant had hij een zekere voorliefde voor sacrale ketters en hun zo goed als onbekende tijdschriften en blaadjes, waarin hij zelf soms onder pseudoniem schreef. Zie het voorwoord in Julius Evola, Menschen inmitten von Ruiunen.
97 Zie Julius Evola, La Biblioteca esoterica. Evola – Croce – Laterza, carteggi editiorali 1925-1959, Rome, 1997, p. 100 e.v.
98 Dana Lloyd Thomas heeft ook hierover een nieuw document in het Archief van het Romeinse politiebestuur ontdekt. Het is gedateerd op 20 oktober 1939 en citeert Duitse journalisten in Rome, die menen dat Himmler voor Evola grote sympathie heeft. Er staat letterlijk: “Himmler is gek op Evola”. Hij zou regelmatig naar Duitsland uitgenodigd worden, waar hij voor de elite van de SS voordrachten houdt en aan discussies deelneemt. Enkele journalisten zouden vermoeden dat Evola van Himmler een belangrijke som werd toegestopt.
Het document verscheen in Politica Romana, 4/1997, p. 279.
Wat nu juist journalistieke afgunst is, en wat waarheid, is zonder andere documenten of gelijklopende getuigenissen van anderen niet meer te achterhalen. Betreft het hier meer dan maar wat losse bespiegelingen, dan moet het in elk geval een vroegere periode betreffen, want de documenten die we uit de persoonlijke staf Reichsführer SS publiceren en die Evola negatief beoordelen, zin van juli 1938 en werden door Himmler goedgekeurd. Maar dat Himmler zich ook sterk tot esoterische zaken aangetrokken voelde, is ook geen geheim. Zie Bruno Zoratto, Julius Evola nei documenti segreti dell’Ahnenerbe, Rome, 1997.
99 Julius Evola, Il Cammino del Cinabro, Milaan, 1963, p. 138.
100 Julius Evola, Il Cammino del Cinabro, Milaan, 1963, p. 139.
101 Het kan volstaan te verwijzen naar de eerste bijdragen van Evola in La Stato, van januari, februari en maart 1935. In het eerste, “Orrizonte Austriaco”, spreekt hij zich onomwonden uit tegen de Anschluss. Eén zin: “Als erfgenaam van het Heilig Roomse Rijk kan Oostenrijk zich niet als alleen maar Duits omschrijven. (Hierin) was het Duitse element maar een deeltje”.
In het tweede artikel spreekt hij zich uit voor de monarchie en tegen een Anschluss van Oostenrijk en in het derde artikel verwijt hij het nationaalsocialisme, dezelfde weg te gaan van het communisme. Zie: Gian Franco Lami, Julius Evola, Lo Stato (1934-1943), Rome, 1995.
De voorkeur van Evola voor de Duitse cultuur is sterker door Wenen beïnvloed als door Berlijn. Wenen als “erfgenaam dus van het Heilig Roomse Rijk” en met zijn Habsburgermonarchie die tot de Middeleeuwen teruggingen, lagen Evola veel beter, lagen veel dichter bij zijn traditionele ideeën.
Zie ook de interessante recensie van Marco Rossi betreffende de bijdragen in “Lo Stato” in Diorama Letterario nr. 192, maart 1996, p. 222 tot 224. En opnieuw kunnen wij uit een document dat Dana Lloyd Thomas heeft ontdekt, citeren. Een document van 19 april 1938. Daarin wordt gemeld dat Evola zich ten tijde van de Anschluss van Oostenrijk in Wenen bevond. Vrienden uit de officierskringen van de Reichswehr hadden hem hun verrassing uitgesproken dat er geen vreemde macht was, maar ook Oostenrijk niet, die zich tegen deze Anschluss verzette. De Reichswehr had namelijk rekening gehouden met het uitbreken van een oorlog. De sluitzin van het artikel: “Evola getuigt tenslotte dat de Duitsers met enorme brutaliteit Oostenrijk nazificeren”. Het afdrukken van dit artikel gebeurde in Politica Romana, 4/1997. In het reeds geciteerde tijdschriftartikel “Bilancio europeo” herinnert Evola zich de dagen van de Anschluss en heeft het in dit verband over een “messianistisch-rassistische ophitsing” (p. 243).

1 Comments:

Anonymous Anoniem said...

Your site Metaposos, I found to be very interesting. When I was searching for 1977 Ford F150 yours was the most eyecatching. While working on my site 1977 Ford F150 I have been seeking ways to make it better and found yours to be helpful. Thanks!

7:54 p.m.  

Een reactie posten

<< Home